en van stonden aan steeg het gefluister en gefazel, het babbelen en prazelen van al die stemmen door de lucht, zwol aan en brak los als een juichende samenzang die, gedragen op den milden ademtocht van den lauwen zuiderwind, het machtig lied weergalmen deed met de boodschap: dat een nieuwe lente in aantocht was en krachtig leven geboren.
Heel dien langen, bangen winter hadden de menschen verleefd, gescholen in hun lage hutten, onder dak-dichte mest-plaggen, in den domp van het turfvuur, bereden door den angst dat de kranke zonne stervend was en na dien eindeloozen Fimbulwinter, de wereld en alle leven zou vergaan. Zij wisten dat Thrym, Donar zijn bliksemhamer gestolen had en met Hymir, de donkere, en de andere grimmige vriesreuzen aan 't kampen was tegen de milde en goedgezinde Asen. Met spanning wachtten de menschen den uitslag van dien kampstrijd, maar hun schrik vermeerderde bij 't bestatigen hoe de zonne immer kranker werd en altijd wijder bane ruimde voor de wassende duisternissen, - hoe haar lichtstraal, na elken nacht weer beneden de laagste kerven bleef die in de schors der dennenmast den slinkenden stand van haar gelaat aanwees. Maar toen waren de twaalf heilige nachten der winter-zonnewende ingetreden en Woen's wilde jacht begonnen. Aan 't hoofd van het Muothisheir, gezeten op zijn vuurspuwend witte ros, Sleipnir, en gewapend met zijn speer Gungnir, had de wijze god, geholpen door de Asen, den strijd aangegaan tegen de Reuzen en zoo geweldig, dat de boomen in het wijwoud er van kraakten, de donkerkeilen zoefden door de lucht, geslingerd uit schromelijke vernten en met vervaarlijke kracht. Toen ook had het rommelen van den donder en het flitsen der bliksemspeer verkondigd voor de wereld, dat Loki den godenhamer op Thrym heroverd had en hem aan Donar teruggeschonken. Met vreugdekreten en zotte sprongen werd het allenthenen vermaard: dat Alfrodul de Elfenstraal, haar eerste priemen weer uitschoot en men merken kon dat de zonne heur kracht herwon en het onderste kerfstreepje in den dennestam te boven gerocht. Nu begon de Joel. Alles moest aanstaans in gereedheid en in orde gebracht, want vrouwe Holle, met de Asen, zou heur ommegang doen, - onzichtbaar ging de stoet door de dorpen schrijden, de godin zou de hutten binnentreden, de vlijt der spinsters nazien, de netheid der kinderen en de
orde in het huishouden; - de vruchtboomen in den hof moest de godin aanraken met de levensroede en haar weldoenden adem blazen over de runderen in de stallen. Van nu voort was het te merken dat de Winterreus overwonnen en voorgoed vertrokken was naar de eindelooze vernten in de streken waar de dag nog uit den nacht niet gescheiden is en water en land nog één