| |
| |
| |
[Nummer 1]
| |
Aan nieuw Vlaanderen
Een nieuw geslacht komt aan het woord:
De sterke jeugd die de gruwelen van dezen tijd te boven is gekomen, de mannen van den Yzer!
Het oorlogsleven heeft dit geslacht gehard.
De vlaamsche jongens werden in 1914, bij het stormgelui der klokken, uit hunne steden en dorpen weggerukt om eindelijk, na zooveel hopelooze gevechten, bijeen gebracht te worden, in den grooten smeltkroes... aan den Yzer.
Hun lieve, zonnig land was voortaan, over de aardlijn van de schansen, het ontzettend schouwtooneel van gewelddaad, brand, verdelging, moord. Door de weelde-rijke velden, waar vroeger, langs de steenwegen, de hooi- en de oogstwagens reden en de beurelende runders kwamen aangetreden, waar, in de rust en den vrede van den avond, de kaven rookten en de aardappel-vuren als bijbelsche offeranden opbrandden naar den hemel, daar waren nu de puinen van huizen en kerken, daar stonden nu de spookgestalten der ontkroonde en verminkte boomen, daar lag nu de woestijn van het grauwe land, als het droomvizioen van eene uitgebrande planeet met zijn kraters en kuilen en donkere poelen. Van de verre oude steden met hunne torens en belforten achter den grijzen horizont bleef weldra niets meer over dan de bitter-zoete herinnering aan een verloren paradijs van schoonheid en geluk.
Het zijn andere menschen geworden die daar vier volle jaren gestaan hebben in dat geteisterd land of verscholen lagen lijk dieren in die daverende grachten, terwijl de luchten gonsden en bromden van kogels en bommen en 's nachts de hemelen rood laaiden in een kreits van uitbarstende volkanen, waarboven de fuseeën als afgedwaalde sterren bewogen. Was het niet voor velen die daar leefden, van aanschijn tot aanschijn met de dood, alsof de geradbraakte aarde weer in den oerbajert moest vermengen en vergaan...
Onmenschelijk was de tijd! Als een regen van vuur is lijden en droefenis over duizenden neergekomen met het gevaar van een bestaan dat dag en nacht bedreigd werd. Het was een tijd van oorlog zonder genade, zonder mededoogen, een tijd vol haat. Want stuk voor stuk, meter voor meter, moest de vadergrond heroverd ten koste van het beste en edelste bloed. Teere gevoelige wezens werden verminkt of vermoord op geweldige wijze en zij die
| |
| |
overbleven leefden met de lijken, haastig in den grond gedolven of ter ruste liggend op die onafzienbare kerkhoven onder de houten kruisen, ontelbaar als legers in slagorde gesteld.
Wanneer de strijd soms bedaarde, dan zijn de lange eentonige weken van werkeloosheid ingetreden, van doelloos turen over de loopgraaf, van wrokkig stampen op den harden bevrozen grond, van naargeestig plassen in de doorzopen grachten. In de opeenvolging der grijze dagen schenen de schoonheid en de edelheid van het leven verloren te gaan en de innigste roerselen van het gemoed te verstompen.
Al de naar-het-innerlijk-gekeerde naturen, de dichters, de kunstenaars hebben meer dan de anderen geleden door hunne grooter gevoeligheid en zij die niet wankelden, niet vertwijfelden, niet omkwamen in de gruwzaamheid, in de hopeloosheid, zij die weerkeerden uit die hel, vormen voortaan een keurbende onder ons volk, zij zijn de sterken, en de geleden smart is de maat hunner geestdrift, de hevigheid en de verhevenheid hunner gevoelens komen vergrooten.
In de door-het-leed-gelouterde zielen ontwaken de diepstmenschelijke verzuchtingen. De persoonlijkheid beleeft haar hoogtij en zoekt naar uitzegging. In de velden die het ongeluk doorploegde ontluikt de wonderbloem der kunst en wat een enkel soldaat, ver van huis en liefde, aan heimwee gevoeld heeft of aan knagend verdriet om het verminkte lijf of de uitgestorven oogen zal eens, in stiller dagen, van grooter beteekenis blijken dan het duizendvoudig rumoer der millioenen legers dat nu is uitgestorven.
Om daar getuigenis van te geven staat dit tijdschrift open voor het nieuwe geslacht.
Wij staan in Vlaanderen voor een nieuwen tijd. De Vlaming van 1919 is niet meer de Vlaming van 1914.
Leven in het aanschijn der dood doet dieper nadenken en scherper oordeelen. Conventie, schijn en logen kunnen niet langer nog bedriegen. Menschen die dag aan dag tegenover de naaktste aller werkelijkheden stonden, doorschouwen het bedrog en streven naar waarheid en naar recht.
Strijden en sterven voor een land, zijn plicht doen tegenover een Staat, doet de vraag stellen of de Staat zijn plicht deed tegenover U.
Met positiever inzicht over alles, hebben de Yzermannen beoordeeld wat er gebeurde in hun land en wat er te doen viel.
Een vlaamsch bewustzijn is geboren zooals wij er sedert het ontstaan der vlaamsche beweging geen kenden. Tegelijk zagen de jongens hoe rondom hen heel de wereld aan 't bewegen ging, naar
| |
| |
een nieuw evenwicht zocht en hoe alle volkeren der aarde hunne plaats vroegen onder de zon. Zij vragen ook de hunne en in de groote wisselwerking die onder alle rassen aanstaande is, willen zij sterker staan dan ooit in hunne eigendommelijkheid.
De Vlamingen die het leeuwendeel hadden in de vrijmaking van hun land zullen geen kuddemenschen meer zijn, maar bewuste burgers van een staat die op hunne kracht gesteund is en gemetseld werd met hun bloed. Zij zullen het Vaderland beminnen, niet meer met een schok als bij het uitbreken van den oorlog, maar met een duurzame liefde voor een door hunne eigene handen, door hunne eigene kracht en dulding heroverd kostbaar en heilig goed, waar zij zich t'huis willen weten en hun volle recht genieten van ontvoogd en zelfstandig volk.
In de ziel van elken Vlaming is er een spanning ontstaan. Beloften voldoen hem niet langer, hij ziet uit en hij wacht op daden. In de zielen der nederigen en der kleinen, in de zielen der grooten en bewusten staan alle snaren gespannen. Laat de volksleider ze aanraken en bespelen en zij zullen hunnen vollen, zwaren en schoonen klank geven en de ware vlaamsche beweging zal beginnen op een rythmus die alle kortzichtige, waanwijze en onbezonnen belgische staatslieden zal verbazen.
Want er ontstond ook aan den Yzer een ruimer solidariteitsgevoel, een dieper stambewustijn. De ontwikkelde leefde er met den ongeletterde, de boer gaf er de hand aan den fabriekswerker, alle standen verbroederden en verinnigden, leerden elkaar kennen en waardeeren. Die wisselwerking wordt de beste grondslag voor de zedelijke eenheid van het heele volk. Vlamingen uit alle gewesten kwamen in gedurige aanraking met elkaar: de Limburgers, de Brabanders, de Antwerpenaars gaven de hand aan de Oost- en de Westvlamingen. De mengeling der dialekten deed ook klaarder voor eenieder de noodzaak uitkomen eener algemeene omgangstaal en meer dan ooit ging men den band voelen die ons bindt door de taal aan Holland en zijne oude en hooge beschaving.
Vele Vlamingen die niets kenden dan hun eigen stille kleine midden bewogen thans over de wereld en zagen hun gezichteinder verruimen. Zij verbleven als zieken en verlofgangers in Engeland, Frankrijk, Italië; als gevangenen of geïnterneerden in Duitschland, Holland of Zwitserland; als vrijwilligers met de auto-mitrailleuses in het verre en eindelooze Rusland. Ik heb vlaamsche soldaten op mijn eigen zwerftochten ontmoet en gesproken op de boorden van de Neva en in de schaduw der gouden koepels van het Kremlin te
| |
| |
Moskou; ik heb er zien wandelen door de pijnboom-wouden der Pyreneeën, onder de regenbogen der watervallen van onstuimige bergstroomen; ik heb gekwetsten bezocht in oude geblazoende zalen van oxfordsche colleges of antieke kasteelen op engelsche landgoederen, waar nog de banieren en de tapijten hingen uit den tijd der Tudors en der Stuarts. Zonder verwondering, zonder verbazing zag ik ze met hunne kalme nuchtere koppen de vreemde werelden en beschavingen opnemen om zich zelf te blijven. Zij leerden zien en vergelijken en door den toets met het vreemde meer bewust worden van het eigene, van wat er goed en deugdelijk was, van wat er te kort schoot of moest verbeterd worden.
Wanneer de algemeene ontreddering van de wereld weer zal hersteld zijn, wanneer de menschen weer zonder kommer, in rust en in vrede hun dagelijksch brood zullen eten, dan mag men gerust veronderstellen dat er uit het gemeenschappelijk lijden, uit de woelingen van den tijd, uit de bloedigste omwentelingen eene schoone nieuwe geestesgesteltenis zal aan het licht komen.
Voor de Vlamingen in 't bijzonder, wanneer niets hun vrijen bloei meer zal belemmeren, kan er een groote tijd ingaan. Want de zegewind waaide door hunne vanen. Uit hunne loopgraven opgesprongen, hebben zij gewapenderhand het oude Vlaanderen heroverd en de eene na de andere weer de oude steden bevrijd. Met hun klein getal waren zij als die oude republieken die vochten voor hun bestaan tegen overmachtige dwingelanden. Die kleinheid zelf heeft de energieën doen ontwaken, moed en vindingrijkheid aangewakkerd, opvluchten van vaderlandsliefde en wonderen van verknochtheid, van zelfverloochening aan het licht gebracht. Wat er zal bedacht, gedurfd en tot stand gebracht in dit land is oneindig, want de tijd der groote zekerheden breekt aan dat er een edelheid en een kracht door al de lagen van ons volk zal gaan. Met de welvaart die terugkomt, komt ook het volledig zelfvertrouwen en het ontzaglijk vreugdegevoel van in de tegenkanting, in het lijden, in het gevaar, sterk en groot geweest te zijn.
Door alle tijden heen kunnen wij zien hoe ons volk zich steeds uitsprak in zijn kunst. De slechte harde dagen die Vlaanderen heeft doorgemaakt in vroeger eeuwen staan nu nog te lezen op de schilderijen zijner meesters. De vermagerde, bleeke wezens van Memling, de zachte droeve vrouwen van Van der Weyden, de ontaarden en de krankzinnigen van Bosch, de ziekelijke gezichten van Bouts en de geweldige uitdrukkingen zijner afgehouwen hoofden, zijner van bloed-druipende en gemartelde lichamen, verhalen zij niet het lijden van verschillende geslachten, den wrok en de droe- | |
| |
fenis van een volk dat toen reeds leed van niet volledig meer te kunnen leven.
Zoo zullen misschien nog lang de gruwelen van dezen tijd uiting vinden in de literatuur. Schoon werk kan zoo tot stand komen, want al wat vroeger in kunst over den oorlog sprak kwam onrechtstreeks van menschen die er nooit bij waren geweest. Nu hebben de kunstenaars zelf deel genomen aan den strijd, zij zijn de helden geweest van het grootste epos aller tijden. Het ware te wenschen dat van het lijden van Vlaanderen aan de boorden van den Yzer wat meer overbleef dan souvenir-kunst die wel aandoenlijk is als men bedenkt hoe de gekwetsten in de hospitalen, de soldaten in de loopgraven, er de slepende eentonigheid der dagen hebben mee vervuld, maar die geen denkbeeld geven van dezen tijd noch van wat de arme menschenkinderen gedacht hebben en gevoeld, van wat er aan droefheid, aan heimwee, aan bitterheid in hunne harten is omgegaan.
Zooveel zal ons steeds op dezen heldentijd doen denken: de puinen onzer gebouwen, de verwoesting van ons land en de massa van gekwetsten en verminkten. Jaren zullen wij onder onze oogen halve lichamen, afgeknotte ledematen, vertrokken litteekens zien als een gruwzame schoonheid die wij moeten vereeren. En allen die levend uit den strijd kwamen zullen er voor de rest hunner dagen een hoogmoed over voelen, omdat zij aan de vrijmaking van hun land hebben gewerkt, omdat zij hebben meegedaan aan den arbeid om een nieuwer, schooner menschheid.
Maar in dit verarmoed en gemarteld land dat geestelijk en stoffelijk zooveel heeft geleden valt alles thans te doen. Ieder zal mee te werken hebben op zijn manier aan den grooten heropbouw. Ieder heeft zijn rol te spelen en zijn steen te dragen. Naast de ekonomische herinrichting staat ook het werk der kunst, der beschaving.
Gij jongeren van den Yzer die voor uw deel gekozen hebt van met het Woord te zeggen wat gij denkt en voelt, van door het Woord te werken aan de veredeling van uw ras, gij die de levende literatuur van den nieuwen tijd wilt worden en de voortzetters in ons land van de taal van Maerlant, van Vondel, van Guido Gezelle, wees ten volle uwer zending bewust en onderschat de taak niet die gij op uwe schouders wilt nemen.
Het lijden heeft U vroeg rijp gemaakt. Gij zijt geen kinders meer, gij hebt thans mannelijke harten. Groote daden van wilskracht zijn uit uwe gelederen opgegaan. Boven den horizont die den nieuwen levensloop zal beheerschen zullen gestalten staan in een onvergetelijk gebaar, waaronder de nieuwe geslachten zullen voor- | |
| |
bijgaan met eene zekerheid, een zelfvertrouwen, een hoogmoed die zij vroeger nooit ondervonden.
Het is niet meer mogelijk dat Gij in de schaduw uwer groote en hooge dooden en na al wat Gij zelf beleefd hebt en geleden, U nog van dezelfde woorden, gedachten en beelden blijft bedienen als dezen die van de verschrikkingen van den apocalyptischen tijd niets geweten hebben of vermoed.
Dit wilde ik U vooral zeggen; wees U zelf geheel. Wat baat het in de grootste woeling geweest te zijn die ooit de menschengeschiedenis kende, indien gij er niet uitkomt als onafhankelijke geesten die uit en door zich zelf denken en voelen en hunne eigen woorden smeden voor hun eigen gedachten en emoties.
Laat dan alle valsche lyriek en rethoriek varen voor goed, ook alle slechte romantiek, nu de werkelijkheid zoo grootsch en zoo geweldig schoon is geweest. Denkt niet meer op uwe schoolboeken noch op de zoogezegde meesters. Zij hebben nooit gevoeld wat gij gevoeld hebt, zij hebben nooit doorleefd wat gij doorleefdet. Hoe zouden zij U nog kunnen helpen met hunne doode boekentaal.
Door het bijwonen van den oorlog, door de tragische indrukken die er werden opgedaan, door de lange onderbreking in de geestelijke productie, worden overigens de schoolsche technieken van zelf gewijzigd en de esthetische opvattingen in den grond vernieuwd.
Gij zijt nieuwe en groote menschen, wil dan geen fossielen meer zijn. Gij moet met uwe nieuwe zielen voor den dag komen, uwe taal bezitten en er U zelf in uitdrukken zooals gij zijt. Door U die overblijft moeten ook uwe dooden spreken. Gij hebt naast hunne graven gevochten en over hunne beenderen geloopen.
Gij die uit denzelfden smeltkroes komt van lijden, kunt eene school vormen en een nieuwen grooten tijd doen ingaan, omdat uwe onderscheiden persoonlijkheden zullen opgaan in eenzelfden rythmus: de droefheid om het geledene en het enthousiasme voor het nieuwe.
Het is ontegensprekelijk dat wij tijdens dezen oorlog, die is een oorlog van verdelging der schoonheid, meer dan vroeger zijn gaan houden van de schoonheid die onze vaderen overal in gebouwen hadden opgesteld in het land. Gelijk de dood een geliefd wezen eerst ten volle doet waardeeren en hoogschatten, zoo moesten wij onze oude hallen, stadhuizen en kerken eerst tot puin zien vergaan om ten volle bewust te worden van wat wij aan schoonheid bezaten en nu verloren hebben. Het is de ontwaking van den nationalen geest, van de nationale fierheid die zich vasthecht aan al wat dien geest door de eeuwen heeft veropenbaard.
Die droefheid om het verlies van eigenlandsche schoonheid moet
| |
| |
het enthousiasme doen geboren worden om een nieuwe eigenlandsche schoonheid daar te stellen, uiting van onze ziel, van onzen aard. De liefde voor wat verloren ging voor eeuwig kan de oorsprong worden eener grootsche werdergeboorte, de nieuwe bloei van een gelouterd ras, een terugkeer vollediger dan ooit tot de kunst die uit onze aarde onstond, uit onze luchten, uit onze hemelen.
De kunstenaar die dezelfde gevaren deelde met den gemeenen man en broederlijk met hem leefde, zal zich niet meer opsluiten in zijn ivoren toren. Hij zal niet meer doen aan eng individualisme, aan literair gefantazeer, de kunst beschouwend als een verzet, een uitspanning, een luxe-artiekel. Neen, hij zal de uitspraak worden der gemeenschappelijke ziel en de voorlichter van het heele volk. Want terwijl gij leedt heeft uw volk ook geleden, hebben wij allen geleden en het volk wacht op U en zal U verstaan, omdat gij beter zult zeggen wat allen voelen.
Uit de wijngaarden waar de roodste aller oogsten werd gedaan, keert gij dan weer, beladen met de schoonste vruchten en ze gevend aan uw volk, kunt gij in volle waarheid zeggen: dit is mijn vleesch, dit is mijn bloed.
Het eerste gedacht van een tijdschrift voor de frontmannen werd opgevat, nog in de loopgraven, door Oscar Dambre met zijn ‘Yzerbloemen’ en verder doorgedreven door een ander oorlogsvrijwilliger, Dirk van Sina, zóo dat het tijdschrift ‘Nieuw Vlaanderen’ ging verschijnen, toen de wapenstilstand werd uitgeroepen. Mij werd de eervolle taak opgedragen die jonge wilskrachten te helpen om de uiting hunner nieuwe zielen mogelijk te maken.
De veranderde omstandigheden hebben echter het bestaan van eene afzonderlijke periodiek voor kunstenaars-in-het-leger minder noodzakelijk gemaakt en nu ‘Vlaamsche Arbeid’, door den oorlog slechts geschorst, weerom opnieuw verschijnt, hoopt de redactie dat zij niet alleen de Yzermannen zal mogen groepeeren, maar tevens ook het aankomende geslacht dat in Vlaanderen, tijdens de bezetting, tot nieuwe levensinzichten is gekomen en zich thans geroepen voelt ‘tot hooger peil en zwaarder bezigheid’.
Hier wordt de oude vermolmde poort van het schoolsche verleden ontsloten. De scharnieren knarsen in den roest, het stof van vroeger jaren dwarrelt omhoog, de zware panneelen kraken en bewegen en alles gaat open op de verre schoone ruimte van den nieuwen tijd.
Nieuw jong Vlaanderen van den Yzer heeft Nieuw Vlaanderen erkend. Laten zij elkaar in dit tijdschrift ontmoeten.
Jozef Muls.
|
|