Vlaamsche Arbeid. Jaargang 9(1914)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 183] [p. 183] De Engel des Heeren De Engel des Heeren kwam voorbij; 't Was nacht en ik vroeg: ‘O wie zijt gij, dat uw gelaat mij siddren doet en mijn oogen zien een somberen stoet?’ Toen kwam hij bij mijn voorhoofd dicht en ik voelde zijn adem op 't aangezicht. 'k Zag in zijn oogen droeve dingen - veel lichten van rouw in zijn vingerringen. - Toen nam hij mijn rozen één voor één, die welkten tot stof. Ik hield er geen een. Geen één. Hij lachte en wilde gaan waar de englen alle te samen staan. En 'k hoorde een stem als van een geest die sprak: ‘De rozen zijn schoon geweest?’ Toen gaf hij mijn oogen een kouden zoen en 'k wist dat ik zelf als de rozen zou doen. De Engel des Heeren kwam voorbij! 't Was nacht en ik vroeg: ‘O wie zijt gij?’ Aug. Vanhoutte Vorige Volgende