loos - en wacht het op de dreigementen en herdt het wat er van komen kan.
Everzwijns zijn benauwde beestjes die maar bij nachte uitzetten op vangst en tevreden zijn met 'n slekke, doch liever heneiers zuipen als ze er aan geraken. Daarin slachten ze van ik en gij; 't beste liefst.
Men vindt ze dan ook veel in de nabijheid der boerenhoven en zelfs op de hoven, onder houtlagen en strooihoopen, onder vummen en schelven en zelfs in de hanglaten van schuren en stallingen.
't Gebeurt dikwijls, vooral in den uitkomen, dat de boer of de boerin de roodgekamde poeliën hoort keuriën en kakelen, ginder in het eegdekot - en toch geen eiers in de nesten vindt; dan vallen ze uit tegen wezels en fischouwen, ze doen trapen en valstrikken plaatsen, om de roovers te vangen, tot op zekeren dag, het hofhondje een bolle-met-stekels van onder de eegden rolt, - en daar hebben ze den dief bij zijn stekkersbaard.
Doch het rollen gaat niet gratis en Markies, het klein hondje, tast met zijn pootje, schuifelt door den neus, grolt en bast verwoed, doch zwicht hem wel hard toe te bijten, hij is immers al naar school geweest en bloedt aan neus en lippen uit de diepe wonden, die de everzwijnstoppels maakten.
Honden die hun examen gedaan hebben, greinzen eerst als ze een everzwijn vinden, en greinzend, krullen ze de bovenste lip op en de onderste neer, dan steken ze heel voorzichtig den muil tot tegen de ineengekrulde beeste, grijpen eenige stoppels tusschen de vorenste tanden en dragen zoo hun buit naar het hof.
's Winters maken de everzwijns een nestje van droge bladeren, ergens diep-weg, tusschen de struiken van ongekapte doorn- en singelhagen, ze zijn, evenals het koningje en nog een boschvogeltje, dat men ovenmakertje noemt, ook ovenmakers; hun winterpaleis is langs alle kanten met loovers toegesteken, buiten een klein openingje, langs waar ze uit en in kruipen en dat ze ook toemetsen, als ze thuis zijn.
Die stille beestjes leven gansch alleen, zoowel de mannetjes als de wijvetjes en het is heel buitengewoon er twee in onmiddelijke nabijheid te vinden.
Men vindt loophondjes te lande die uiterst geern op everzwijns speuren, en als ze er een thuis vinden, kunnen ze een halven dag of meer op dat nestje staan grollen en bassen en leelijk doen en in de struiken bijten - maar in het zwijntje niet - tot er een koeier of een schooljongen bijspringt, die zuiver uit wreedheid het everzwijntje