Hugo Verriest
Zou een mijner collega's in de Commissie der Verriest-hulde, op uw vriendelijk verzoek om meê te werken aan een Verriest-nummer, soms niet hebben geantwoord: wat ik van Verriest denk, wat ik in hem waardeer, wat ik in zijn kunst bewonder, spreekt toch genoegzaam uit het feit dat ik in de mate mijner krachten geestdriftig medehelp de hem aangeboden hulde zoo schitterend, zoo ‘onvergeetlijk’ mogelijk in te richten.
Dat antwoord ligt toch voor de hand: want de geringste dáád van waardeering overtreft de uitgebreidste loftuiging.
Maar... misschien heeft niemand onzer daarop gewezen. En dan wensch ik het ook niet te doen. Laat mij dan mogen zeggen dat ik in Verriest bewonder den kunstzinnigen, diep-inslaanden spreker: een wonder van fijne zeggingskracht, en daarbij een levenwekker. Niemand roert dieper, treft zoo zéker de verborgenste zenuwen van ons gemoed en van ons hart. Niemand ook weet, door de enkele kunst van wel te spreken, zoo diepen invloed uit te oefenen - een invloed ook die niet spoedig weêr verdwijnt, zoo ingrijpend is hij. Een wonder van welsprekendheid, geleid door een helderen geest, die 't fijne weet te ontdekken en toch ook opgaat, meê leeft met het grootsche...
Ik houd Verriest voor het toonbeeld van den in schoonheid ontwikkelden Vlaming. Heeft hij niet een der mooiste gedichten geschreven die in onze literatuur bestaan? Zijn niet vele bladzijden in ‘Op Wandel’ en ‘Regenboog’ van 't allerschoonste proza? Zijn de opstellen over Streuvels, Gezelle, Rodenbach en Shakespeare niet diep-ingrijpende, breed-uitslaande studies, zooals er niet zoo erg veel, gelooft me, in onzen tijd en zelfs in onze taal zijn aan te wijzen.
Geen noest werker op 't letterkundig veld is nochtans Hugo Verriest! Eerder mag men zeggen dat hij liefhebbert... Maar haast geniaal weet hij te liefhebberen: even geniaal, als wij ons voorstellen mogen dat de fijnst en schoonst aangelegde en ontwikkelde onder