Hugo Verriest den eersten keer in Holland
Heel mijn leven zal ik er blij om zijn, dat ik de éérste ben geweest, die den welsprekenden Hugo Verriest naar Holland ontbood om te spreken over zijn meester en vriend Guido Gezelle.
Gezelle's glorie begon in Holland reeds heerlijk te schijnen; Kloos, Scharten, Van Eeden, Binnewiertz en anderen hadden den dichter geestdriftige opstellen gewijd. Hugo Verriest was hier slechts aan een paar letterkundigen bekend. Een dezer, Mejuffrouw Dr. Aleida Nijland, ried mij aan den pastor van Ingoyghem uit te noodigen om over Gezelle eene rede te houden voor de Amsterdamsche vereeniging ‘Geloof en Wetenschap’, waarvan ik voorzitter was. Ik deed het en den 10en November 1912 trad Verriest op.
Niet zonder vrees zag ik den uitslag tegemoet. Deze Vlaming sprak voor 't eerst in Hollandschen kring. Zou zijn Vlaamsch de verwende ooren van het Amsterdamsch publiek, van de vrouwen vooral, niet kwetsen? Zou het niet den lachlust wekken?
Wat gebeurde? De voordracht oogste ongemeenen bijval. Letterkundigen van naam drukten mij na afloop de hand, met de verklaring nooit zoo iets schoons te hebben gehoord.
Nooit vergeet ik dien avond. Nooit vergeet ik dat kerngezonde, spring-levende, zoetklinkende Vlaamsch, waarin Verriest ons den zoo echt menschelijken en zoo echt-roomschen dichter Gezelle voor den geest tooverde.
Met die rede, voor de Hollandsche literatuur een gebeurtenis, is de roem begonnen, welken de pastor van het nederige Ingoyghem als fijnproefend letterkundige en als ongeëvenaard causeur tegenwoordig door gansch Holland bezit.
Rotterdam
W. de Veer s. J.