De kalmte en de diepe rust zijner taal, de geheimzinnige belangwekking door een kleine bijzonderheid als thema getoetst en in volhoudend ritm van ontpluikend en mee deinend in 't levende verhaal, dat zijn gang gaat, zooals de gebeurtenissen op de dorpen, traag en diep van gevoeldheid, ofschoon in schijn ongevoeld onder de maskers der taaie ruw-gewerkte landlieden, en aldoor hun arbeidzaam bestaan, dat meêgolft met de seizoenen, onderworpen aan zon en wind, aan weêr en onweêr - dit alles bekoort ten laatste soms evenzeer als de verfijndste psychologie van een ultra-intellectueel gemoed, dat zichzelf ontleedt, of 't ingewikkelde stads-comoedie-leven, in den grond zoo melo-tragoedisch na prent.
Ik wil u in 't bijzondere spreken van: De Werkman.
't Is de simpele één-dagsche geschiedenis van een heim-keerende vlaamsche pikker, welke na 't heele zomer-getijde gewrocht te hebben in Frankrijk t' huis komt, waar de vrouw haar man in angst en blijheid verwacht en alles heeft opgepoetst om hem te ontvangen, waar hij de kinderen weêrevindt, en een laatst-gekomen borelingske, waar hij de driemaandsche schulden betaalt en zijn arm-gewonnen geld afgeeft, 's avonds, tersluiks, terwijl hij denzelfden dag reeds moet afreizen op zoek naar werk, dat er voor hem in eigen gouwe niet beschikbaar is. De man vertrekt dan weêr, zonder zelf eens de zoete nachtrust genoten te hebben, in herinnering van vroegere ontroeringen.
't Is al... doch neen, die geheimzinnige baard van den ruwen pikker, die baard welke zijn vrouw zoo bevreemdt dat zij haren echtgenoot niet erkend, die baard welke de zachtmoedige wroeter niet wil laten afscheren, wat bedekt hij? wat laat hij raden?... 't is om te weenen.
't Is al... neen toch, die arme verloofde, die voor een halve dag haren minnaar bezit, na zoo lange maanden afwezigheid, en hem denzelfden avond, voor lange maanden weêr, vaarwel zegt.
Weinige stadslieden zijn er die weten, welke diepe opofferings-daad er schuilt in menig werkmans-huisgezin, waar de heldenmoed in moeders en vaders hart vecht tegen 't leven, om te leven.
De machtigen zijn de vijanden der zwakken, meer nog dan de zwakken de vijanden zijn der machtigen. 't Volk eert den rijken terwijl de rijke 't volk miskent, de bedorvenheid der machtigen wordt gered door 't gezonde volk, ofschoon dit zelve al te vaak slachtoffer moet zijn van die redding.
Ik stel meer prijs aan de deftigheid van menigen werkman, dan aan de valsche gemanierdheid en hartelooze hoffelijkheid van menige edele en trotsche, die alle belangen aan zijn eigen belang opoffert ofschoon hij in niets belang stelt dan in 't vernielen tot pervers genot zijner ledigheid.
Verbroederen wij dus met den werkman, we hebben aan hem en van hem iets te leeren.