niet wou blootstellen; ‘poe-zof, poe-zof, poe-zof’ ging de ruige borstel over de schoenmuil.
‘Hoe vervelend, dacht Max, juist een oude tram-locomotief die niet voort en kan: ‘poe-zof, poe-zof, poe-zof’.
Nu die stadsche stoeffer van tegen over hem die met zijn zeepborsteltjen over zijne schaars-beschaduwde kaken begon te ruischen, ‘'t afscheren niet weerd die drie-en-twintig haarkes’.
En zoo te allen kante de eene na de andere begonnen de alkoven te leven. Water ploempte in de waschkommen, sleutelkens kriepten op de kleerkastjes, versch gestreken hemden werden in gekreukel ontplooid en Max lag dat alles met een door verveling geprikkelde aandacht te bespieden en te beluisteren toen plots met een hevigen bons de deur tegen een beddenbeschot open vloog en met een afschuwelijk scherp gegil wel twintig keeren achtereen in stijgend sarren een groote bel begon te galmen; dan bóts daarop door den grooten platten neus van den langen mageren bewaker dien Max zich achter het ondoorkijkbare bedbehangsel daarbij verbeelde: ‘Benedicamus Domino’.
Heel schaars wierd er geantwoord: ‘Deo gratias’. Die daar vlak bij de deur heel hard op ‘uit welstaans’, ginder gesmoord achter een handdoek dan nog een andere met zijn mond vol geeuwvaak.
Max zei hoegenaamd niets maar was integendeel al dadelijk vast besloten nu zeker, niettegenstaande de halve uur slaapverlof het gebruikelijke ‘allez paresseux’, af te wachten.
Doch de ‘Neus’ kende op zijn duimken de zwakke punten en wist waar er iets te verrichten viel, en nog geen twee minuten nadien zoefden de koperen ringen van Max' bedgordijn over de ijzeren staaf; nu ditmaal werden de beruchte twee woorden vervangen door een korten knak aan 't einde van een paar beenmagere vingers en dat kon enkel zijn knorrigheid aanstijven.
Het voorhangsel schoof weer potdicht en Max kroop uit zijn kooi, eerst zijne beenen er uit geheschen, zoo zwaar ging het alsof aan ieder een looden bol hing, dan op den beddekant gaan zitten en den danigen tegenzin uit zijn oogen gewreven.
Met diezelfde loome bewegingen trok hij zijn kousen aan en volledigde hij zijn verderen opschik, besteedde daarbij uiterst veel tijd aan 't strikken en herstrikken van zijn nieuwen paarsen das, die tusschen den dubbelen halsboord zoo mooi stond op zijn blauw en wit gestreepte hemd, vorderde zoo langzaam bij 't kammen en borstelen van de lijn door zijn dikken zwarten haarbos dat, wanneer