| |
| |
| |
Vreemde Arbeid
Duitsche Letteren
‘Das Christusdrama’
In Das literarische Echo van 15 Oktober 1912 las ik in een artikel van Artur Brausewetter het volgende:
‘Waar ter wereld is er een figuur, beter geschikt tot held van een grootsch aangelegden roman, waar een dramatischer, tragischer, overweldigender figuur dan die van Jezus? Waarom bezitten we geen enkel treurspel: Christus? Waarom heeft noch Schiller, noch Kleist, waarom Goethe niet of Hebbel, waarom de allergrootste en daartoe geroepen treurspeldichter Shakespeare, waarom Richard Wagner, die er vaak zoo dicht aan toe was, waarom hebben die het ons niet geschonken? Wie over deze vraag ernstig nadenkt, moet voor het wonderbare staan.
Want de bedenking, dat de gebeurlijke onopvoerbaarheid van dergelijk drama mannen als Schiller, Kleist of Shakespeare van 't scheppen van een Christus zou hebben teruggehouden, ware toch al te onnoozel. Alsof een tot scheppen gedreven genie naar praktische bezwaren taalde.
Iets anders moet het geweest zijn, wat ook de grootsten onder onze dichters van het Christustreurspel afgehouden heeft: het geheimzinnig ontzag voor het onderwerp, het besef van de onmogelijkheid om het onbedekt en onbewimpeld op 't tooneel te brengen, de bescheidenheid van 't genie tegenover de grenzen van zijn kracht, van de menschelijke kracht. En meer dan dit alles: de overtuiging dat er een treurspel Christi bestaat, dat in godsdienstig, ethisch, en kunstopzicht niet te overtreffen is: het evangelisch verhaal. De geestesontwikkeling mag voortschrijden, de natuurwetenschap mag steeds toenemen in breedte en diepte, de menschelijke geest zich verrijken zooveel hij wil, bekend is Goethe's woord: “De geest overstreeft nooit de hoogheid en de zedelijke beschaving van het christendom, dat glanst en straalt in de Evangelies”. En de kunst evenmin, neen, ook zij niet, dat is het. Dat is de reden, de eenige, waarom we tot heden geen klassiek Christustreurspel hebben, al mag het onderwerp er nog zoo luid om roepen. Heilige schroom,
| |
| |
niet alleen in godsdienstig, in ethisch, neen, ook in kunstopzicht - hier is de grens.
En nu is ons opeens dit treurspel geschonken. Walther Nithack-Stahn, die niet alleen als pastor van de Berlijnsche Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskerk, maar ook als schrijver wijde faam geniet, is de maker en “Das Christusdrama” de titel. “Das Christusdrama”: het is niet een drama, het is het drama van Christus. Wat Nithack-Stahn ons gegeven heeft, ja, dat is feitelijk de eerste poging om het treurspel, dat om zijn dichter riep, op deze wijze te bouwen, menschelijk en bovenmenschelijk tegelijk...’
Toen ik deze lofspraak las, dacht ik: Dat wonder van een drama wil ik van nabij zien - en ik bestelde het (Berlin 1912, Wilhelm Borngräber).
Ondertusschen sloeg ik er de Hamburgische Dramaturgie nog eens op na.
Het treurspel, zegt Lessing daarin (en deze spreekt Aristoteles na), is de uitbeelding van een handeling, die niet in berichtvorm, maar wel door medelijden en vrees (dus in dramatischen vorm) de loutering dezer hartstochten bewerkt. Zonder gevaar ver te verdolen, mogen we aannemen dat Lessing en zijn Stagiriet de rechte bepaling geven van het treurspel. Doel van het treurspel is dus: hartstochten louteren; middel daartoe: medelijden en vrees verwekken. Niet medelijden of vrees, zooals Pierre Corneille, de woorden van den Griek verdraaiend, geleerd heeft - hij wist wel waarom - maar medelijden en vrees. Want onze wijsgeer heeft het medelijden nooit zonder de vrees en de vrees nooit zonder het medelijden gedacht. Hij oordeelde namelijk dat het ongeluk, dat als een Damokleszwaard boven het toekomstig voorwerp van ons medelijden gehangen werd, van dien aard moest zijn dat wij het ook voor òns hoofd of voor het hoofd van een van de onzen te duchten hadden. Zonder deze vrees geen medelijden. Kijk om u. Een mensch b.v. die zóó diep onder den rampspoed gebukt gaat dat niets bij machte is hem nog dieper te buigen, pleegt voor andere menschen geen medelijden te voelen. Evenmin een mensch die zòò volop in 't geluk zwemt dat hij zich vergeefs afvraagt uit welken hoek van den hemel er hem nog een ongeluk zou kunnen treffen. Het vreeselijke verklaart het deerniswaardige, en omgekeerd. Wat noemen we vreeselijk? Al datgene wat ons medelijden zou verwekken indien het den evenmensch overkwam of overkomen moest. Wat achten we deerniswaardig? Al wat we zouden vreezen indien het ons bedreigde. Niet genoeg dat de rampzalige, die ons moet deren, zijn ongeluk niet verdient, ofschoon hij het zich door een of andere zwakheid op den hals getrokken heeft; indien zich de overtuiging niet opdringt: dit ongeluk kan ook òns treffen, dan zullen we koel blijven voor die onverdiende ellende, of liever, voor die
overmatig bestrafte schuld. En hoe wordt voor zoo'n overtuiging de weg gebaand? Door van den geteisterde geen boozer mensch te maken dan wij door den band allen zijn, door hem juist zóó te laten denken en handelen als wij in zijn plaats zouden gedacht en gehandeld
| |
| |
hebben, of althans meenen, dat we hadden moeten denken en handelen: met één woord, door hem te schilderen als zijnde van ons eigen vleesch en bloed.
Deze beginselen op Jesus toegepast: is Jezus van ons eigen vleesch en bloed? Jezus was Godmensch: Hij was versierd met al de volmaaktheden der beide naturen die Hij in zijn persoon vereenigde; wij daarentegen zijn zwakke schepsels, speelbal van allerlei binnen- en buitenmachten. Jezus had zijn eigen geheime, ondoorgrondelijke inzichten en besluiten die Hem gedachten deden uitspreken en daden plegen, die aandruischen tegen onze gewone, laag-bij-den-grondsche, menschelijke wijze van denken en doen. Wij, die onwillekeurig geneigd zijn de godheid te vermenschelijken en te meten met onze maat, wij staan er stom voor dat Jezus, als de nood aan den man kwam, de almacht niet gebruikte waarover Hij beschikte: wij hadden dadelijk een legioen engelen besteld of ten minste, op het voorbeeld van Petrus, naar het zwaard gegrepen. Wij vreezen het ongeluk niet dat Jezus trof, want in zijn plaats hadden hadden we ons anders gedragen, en door ons gedrag dat ongeluk vermeden. Goed. Maar kunnen we geen medelijden hebben? Daartoe is het ongeluk van een onschuldige toch voldoende. Dat we een zekere meewarigheid kunnen gevoelen, is niet te loochenen. Doch waarom zou 'n dichter zich met de vonk vergenoegen als hij vlammen kan opjagen. Hij heeft er alle belang bij om naar de volkomenheid te streven, d.i., naar het medelijden in den hoogsten graad. En zoo'n medelijden bestaat maar, indien het versterkt en verhoogd wordt door de vrees voor ons zelven. Bovendien de onspoed van een volkomen onschuldige is geen stof voor het treurspel: zoo iets is gruwelijk, zegt Lessing-Aristoteles.
Dat is de eerste klip waarop de Jezusrol tot hiertoe op het tooneel verongelukte, en 't is ook de grootste. Maar er zijn er meer.
De taak van het treurspel is: hartstochten door hartstochten te louteren. Doch kan het karakter van Jezus daarvoor dienen? Jezus was een toonbeeld van zachtmoedigheid en gelatenheid, van gedweeheid en onderwerping. ‘Als iemand op uw rechte wang slaat, bied hem de linke!’ Zulke karakters lijden, ze handelen niet. Maar een tooneelspel zonder handeling is doodgeboren. O, 'k weet wel, dat het lijden zelf van Jezus een daad was, een daad van verlossing uit de klauw der zonde, doch die daad behoort tot de onzichtbare, bovennatuurlijke orde en ontsnapt dus aan 't bereik van den tooneeldichter.
Ander gevaar.
Voor Jezus, meer nog dan voor andere historische personen, is de dichter aan de geschiedenis gebonden. Springt hij wat te vrij om met gebeurtenissen die alle toeschouwers op hun duimpje kennen en die ze met heiligen eerbied willen behandeld zien, dan is 't te vreezen dat hij het fijne, teere illuziewaas dat hij met vaardige vingeren om geest en hart van het publiek zoekt te weven, met eigen roekelooze hand zal verscheuren.
| |
| |
Theoretisch gesproken en ingezien ondervindingen van vroeger, lijkt Jezus dus geen persoon voor het treurspel. En dus geen voor 't tooneelspel in 't algemeen, dat spreekt vanzelf, want zonder heiligschennis kan men Jezus niet gebruiken in een blijspel of in een klucht.
Nu is het waar dat men in kunstzaken niet te gauw tot onmogelijkheid besluiten moet. Het zou de eerste maal niet zijn dat een genie vandaag verwezenlijkte wat de esthetiek gisteren voor onmogelijk hield, en misschien zou Nithack-Stahn, het door Brausewetter ontdekt genie...
‘Das Christusdrama’ kwam en eilaas!
Lieve Heer, wat heeft die Berlijnsche dominee van U gemaakt! Vergeef het hem, hij wist niet wat hij deed.
Nithack-Stahn laat Jezus koninklijk genoeg optreden in de eerste ‘Handlung’: 't is de dag van de plechtige intrede in Jeruzalem, Galileërs zwaaien palmtakken, Judas gooit zijn opperkleed als een tapijt op de straat, sommigen zingen psalmen, de kinderen zingen: ‘Opent wijd de poorten’ en Jezus rijdt op een ezel, dien Petrus bij den toom leidt. De stoet komt aan den tempel en 't eerste wat Jezus doet is uitvaren tegen de kooplieden, de wisselbank van Levi omschoppen en een veetouw grijpen om daarmee de kramers uit den voorhof te dreigen. Dan begint Hij te leeraren en te redetwisten, nu eens met zijn leerlingen, dan met de schriftgeleerden, en dat in bewoordingen die ge ofwel nergens in 't Evangelie vindt, of die een verdunnende paraphrase zijn van historische gezegden, of die een verdraaiïng of verdoezeling zijn van evangelische woorden; tusschendoor doet hij ook een mirakel, één enkel, maar welk mirakel? hij verlost Simon van Syrene van zijn bezetenheidsstuipen en dat op een wijze zooals een knap zenuwdokter van tegenwoordig dat ook kan... ‘Een wonder! een wonder!’ roepen ‘luide stemmen’, maar Jezus ‘weert af’ met deze allervaagste, gefantazeerde woorden:
Schweiget. Die Welt hat es gehört!
Bewegt's in euren Herzen. Bittet Gott
um Klarheit.
't Is liederlijk zooals het Evangelie, zooals de historische Christus door dezen stadsgenoot van Harnack en Delitsch mishandeld, ontluisterd en ontgoddelijkt wordt. 't Laatste Avondmaal wordt ook op 't tooneel gebracht; maar ziehier wat er van terecht komt, dan hebt ge meteen een sprekend voorbeeld:
Herzlich hat mich verlangt, ihr Freunde, Brüder,
noch einmal so mit euch von einem Brot
zu essen - vor der Nacht. Wie oftmals, wenn wir
des Tags uns müd' gewandert und gewirkt,
gab uns der Abend heil'ge Bruderschaft,
mahnt' uns an den, der Tages Pflicht uns aufgibt,
| |
| |
und an die Nacht, da niemand wirken kann.
(Er nimmt ein Brot und hebt es empor.)
Gelobt sei Er, der Brot aus Erde schafft!
(Er zerbricht es, isst davon, legt die Stücke auf eine andere Scheibe als Teller und reicht sie den Nachbarn.)
Teilet es unter euch. So wie die Körner,
zerstreut einst in der Erde, eines wurden:
so sind ihr eins geworden, ich mit euch.
Und wie das eine Brot den Leib uns baut,
so seid ein Körper wir, ein Geist in uns.
Bleibt so verbunden - fühlt mich unter euch.
(Er ergreift den Weinkrug, giesst in den Becher und hebt ihn empor.)
Gelobt sei Er, der Wein aus Erde zeugt!
(Er trinkt und reicht den Kelch dem Nachbarn.)
Teilet ihn unter euch. So wie der Saft des Weinstocks
aus einer Wurzel in die Reben steigt,
so dringe Gott in uns. Und wie die Traube
nur an der Rebe reift, so bringet Früchte
aus ihm hervor. Ihr könnt nichts ohne ihn...
En een oogenblik later:
(Er nimmt ein neues Brot und zerbricht es.)
So ist mein Leib. So wird man ihn zerbrechen.
(Deutet auf den Wein, den ein Jünger eben eingiesst.)
Und wie der rote Wein dort, fliesst mein Blut.
Na deze heiligschennis, verwondert het niet meer, dat ten slotte de historische Verrijzenis weggemoffeld wordt: die bestaat alleen in de opgewonden verbeelding van Maria Magdalena. En zoedoende schiet er van den Godmensch niet veel meer over dan een soort Uebermensch, een collega van Buddha, Mohamed en tutti quanti.
Daar Christus, de hoofdfiguur, zoo deerlijk mislukt is, wil ik geen tijd en inkt verspillen om over de bijfiguren te schrijven; 't is al erg genoeg, dat Brausewetter mij 3.75 fr. heeft doen verkwisten.
Och, had Nithack-Stahn liever het voorbeeld gevolgd van Schiller, Shakespeare, enz. (zie boven) en zijn vermetele handen van Christus afgehouden, dan had Brausewetter geen gelegenheid gehad om voorbarig de loftrompet te steken.
Zedeleer van 't avontuur: Goede lieden, hoedt u voor de kritiek!
Maar vertrouwt de mijne - ditmaal tenminste.
J.D.C.
| |
| |
| |
Liturgische Kroniek
Handboek der Liturgie door Dom Fernand Cabrol (Paul Brand, Bussum).
De katholieke vlaming welke de heerlijk-bloeiende liturgische beweging heeft meegeleefd en er voor ijverde, zal deze vertaling van Dom Cabrol's ‘Livre de la prière antique’ met groote vreugde begroeten. De liturgie is den eeredienst God aangeboden. Jesus Christus, ‘Sacerdos’, de eeuwige Priester, door zijne menschwording en zijn verblijf op aarde, door het mystiek leven der sacramenten en der genade welke Hij ons naliet, werd het heilig onderwerp van den Eeredienst. Door Zijne dood op het kruis stelde Hij-zelf den hoogsten vorm en eenige uiting ervan vast: het offeren van eigen leven: Christus victima. De Kerk, zichtbare en algemeene Maatschappij, door Christus gesticht tot heiliging der menschen vereeuwigt den eeredienst, waarvan de kenteekens dus ook overeenstemmen met deze der Kerk zelve De liturgie is daarom ook gemeenschappelijk, algemeen, heiligend, en heeft, als de Kerk, Christum tot middelpunt. De diepere kennis van dien eeredienst - zijne vorming, zijne uiting, zijn doel, zijn onderwerp - heeft als natuurlijk gevolg dat de katholiek zich in de kerk niet als een vreemdeling kan bevinden maar dat hij bewust is van het deel dat hij heeft in de kerkelijke gemeenschap. De liturgie is als de levende band welke de geloovigen samensmeedt. De liturgische ceremoniën welke den eeredienst uitmaken of begeleiden zijn als tastbare teekens der onverbreekbare éénheid van geloof en liefde, die in het mystiek Lichaam Christi heerscht. In de eerste eeuwen van het Christendom deed zich dus ras bij de geloovigen de noodzakelijkheid gevoelen aan het luisterrijke en diep-eerbiedige welke de goddelijke diensten vergezellen moest. Allen waren met de beteekenis der ceremoniën vertrouwd, leefden ze meê, en putten erin het bijzondere voedsel voor hun inwendig geestelijk leven. In de IXde eeuw was de liturgie zoo goed als gevormd, en alle voorname ceremoniën en riten vastgesteld.
Wijzigingen in de middeleeuwen of in de renaissance eraan toegebracht betroffen slechts onderdeelen en de groote lijnen bleven onveranderd. De geloovigen echter, naarmate de vurige innigheid der massa verflauwde, bizonder sinds de renaissance, bleven niet zoo getrouw de aloude bron der liturie bezoeken, en vergaten den heerlijken schat voor het inwendig leven welke in de liturgie ligt opgesloten. Zoo verdrong de individualistische godsvrucht den gemeeeschappelijken kultus, zoo kwam het dat men zich bij de kerkelijke diensten als vreemdeling bevond, alleen, en dat er geen verband meer heerschte tusschen altaar en volk. Dom Guéranger preludeerde tot eene herleving van het liturgisch bewustzijn En nu, God zij dank, sprak een Paus: ‘Omnia instaurare in Christo’. Dit geschiedde ook voor de Liturgie. Wat een bloey van kerkelijk leven en intense godsvrucht sinds enkele jaren, te wijten eerst aan de blijde verovering der jeugdige harten door de H.
| |
| |
Eucharistie; dan: aan het grondiger begrip der liturgische handelingen, en het warm en begeerde leven van den rijk-heiligenden eeredienst.
De studie der liturgie vraagt een leidsman, en in deze zaken is er wellicht geen veiliger dan Dom Cabrol. Een veilige leidsman: ja, want we dienen ons te vrijwaren voor zekere pseudo-mystieke-en-liturgische litteratuur welke met den eeredienst der Kerk niets gemeens heeft.
De vertaling van ‘Le livre de la Prière Antique’ draagt als titel ‘Handboek der liturgie’ - en dit is het ook - met inleidend woord van Prof. Knaapen, ze is vloeiend, aangenaam, en mooy uitgegeven bij Paul Brand te Bussum in 't jaar MCMXII.
Mocht dit handboek ruim verspreid worden, ook in Vlaanderen, bijzonder bij de katholieke jeugd voor welke de liturgie een bodemlooze bron is van blijmoedig, vroom en vurig leven en altijd reinere betrachtingen.
Luc. Van der Meeren.
De Heer Karel van den Oever heeft den wensch uitgedrukt niet langer meer als redactie-lid van Vlaamsche Arbeid op te treden. Tot ons spijt zijn wij verplicht aan dit uitdrukkelijk en herhaaldelijk verlangen gevolg te geven. Wij kunnen niet nalaten bij dit aftreden, aan den Heer van den Oever onzen oprechten dank te zeggen voor de onverpoosde en zeer gewaardeerde medewerking die hij gedurende bijna zeven volle jaren, als redacteur aan het tijdschrift heeft verleend en bijzonder voor de opvatting en de gelukkige samenstelling van ons onlangs verschenen Conscience-nummer dat overal zooveel bijval genoot en dat zijn werk geweest is.
De Redactie
|
|