Vlaamsche Arbeid. Jaargang 7
(1912)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 439]
| |
Vreemde ArbeidNieuwe Duitsche Boeken‘Alles oder Nichts’ (*) zoo betitelt de Luthersche priester Emil Felden een boekdeel preeken, die hij in zijne kerk St Martini te Bremen gehouden heeft en nog houdt. Het eigenaardige dier preeken bestaat daarin, dat de tekst op de dama's van Ibsen berust. Dit klinkt niet allen vreemd, doch tevens eenigzins opzienwekkend. In werkelijkheid is het echter niets minder dan opzienwekkend. De realist Ibsen en de groote psycholoog Ibsen kent de menschen zòò goed, dat zijne dramma's getrouwe spiegelbeelden van den mensch zijn. En omdat hij vrij, onverbloemd de waarheid zegt (dikwerf wel wat overdreven), juist daarom herkennen wij ons zelve in zijne figuren. Ibsen is een grootere wereld-verbeteraar dan bij voorbeeld Tolstoï, juist omdat hij beter begrepen wordt. Ibsen's strekking is ook Emil Felden's strekking namelijk aan de hand van realiteiten de menschen te verbeteren, moreeler te maken. Dus is Ibsen op den kansel niet zoozeer te verwonderen en wekt hij ook geen opzien, want uit elk zijner werken stroomt een streven naar boven, naar verbetering. redelijkheid, een onophoudelijk streven naar God! Felden laat Ibsen alleen spreken, hij stelt de gelijkluidende Bijbelspreuken daarnevens en brengt beide nader tot ons begrip. ‘Alles oder Nichts’ noemt Felden zijn boek (uit ‘Brand’), hij roept evenals Christus zijne jongeren on zich, maar zij moeten al het andere laten, om enkel hem te dienen. Felden wil niet die halve Christenen, volwassen kinderen, maar geheele menschen, geheele Christenen. Het is een zeer goed boek, alleen schijnt het mij voor de groote menigte iets te hoog en ik vrees, dat het te weing begrepen wordt. Dat echter Felden uitnemend zijne plaats bekleedt, op welk gebied zijn boek zich ook beweegt, komt het beste uit, bij een korte aanhaling van den tekst ‘Spoken’, op het echtvraagstuk toegepast: ‘Wir, die Erzieher der zukünftigen Generation sind, wir wollen diese erziehen, dass sie sich durch Gespenster der Nacht nicht dazu verführen lasse, die Morgenröte des kommenden Tages zu fürchten, Wir wollen sie | |
[pagina 440]
| |
erziehen zu jener wahren Sittlichkeit, die mit Freiheit untrennbar verbunden ist die sich nicht bestimmen lâsst durch äussere Gebote aus alter Zeit, die vielmehr ihre Gesetze, nach denen sie handelt, in der eigenen Brust trägt, einerlei, ob es den Menschen gefällt oder nicht. Wir wollen Frauen heranziehen, die sich nicht verkaufen, sondern jeden Verkauf des Leibes und der Seele in und ausser der Ehe für etwas Unsittliches ansehen und die Sittlichkeit nur in jener grossen Liebe finden, die den Menschen über sich selbst hinaus erhebt und ihn befähigt, der ganzen Welt Trotz zu bieten. Unsere Knaben sollen Männer werden, denen die doppelte Moral als eine moralische Feigheit erscheint. Beide Geschlechter wollen wihr lehren, dass die Liebe das Heiligste im Menschenleben ist, an dem man sich nicht ungestraft versündigen kann; dass die Versündigung an diesem Heiligsten heimgesucht wird an den Kindern bis ins dritte und vierte Glied. Aber wir wollen ihnen auch zeigen, dass Liebe und Ehe heilig sein müssen um der künftigen Generation willen, damit eine Ehe aus Liebe kommenden Geschlechtern nicht noch unheilvoller werde, als eine Heirat ohne Liebe aus äusseren Rücksichten.’ Het nieuwe werk van Nanny Lambrecht: ‘Notwehr, der Roman der Ungeborenen’(*) zal onze lezers zeker eenigszins belang inboezemen. Vooraf dient gezegd te worden, dat het roman hier in België speelt en wel in een dorp aan de belgisch-pruisische grens, in de Eifel, in het hoogeveen, Waalsch en Duitsch door elkaar, wat mij echter een groot nadeel van het kunstwerk schijnt. De moraal echter, die Nanny Lambrecht betracht, welke zij in de regels van haren roman vlecht, is groot en goed en helaas - nog al te weinig begrepen. De dichteres heeft zich aan een vraagstuk gewaagd, tracht een sociaal probleem op te lossen, hetgeen reeds vele groote geesten geprobeerd hebben, van welke politieke of godsdienstige partij ook. Het handelt hier over de kinderen, over de vele pas-geborenen of nog-niet-geborenen. Met eene reeks duidelijke, overtuigende voorbeelden bewijst ons Nanny Lambrecht, dat het een ware misdaad is van arme menschen, aan zooveel kinderen het leven te geven, welke zij niet kunnen laten opvoeden en welke dan vroeg of laat, maar met verpletterende zekerheid op het hellend vlak geraken en ten slotte in het tucht- of ontuchthuis eindigen. Dat het echter van den anderen kant, van met goederen dezer wereld gezegende menschen evenzeer onvergeeflijk is, het met het z.g. ‘Fransche systeem’ te houden nl. het voldoende te achten met een of twee kinderen. Welke middelen en wegen nu ingeslagen moeten worden, om tot eene verbetering te komen, dit zegt ons Nanny Lambrecht niet. Het ligt mischien ook niet op haren weg, daarvoor zijn de sociaal-politici daar. Eene groote verdienste is haar echter toe te kennen, dat zij zulke gedachten, zulke beschouwingen onder het volk verbreidt. | |
[pagina 441]
| |
Het is zeer te hopen, dat het boek, hetwelk zich door zijn elegant uitzien bijzonder als geschenk aanprijst, veel verbreid wordt. Van kunst-standpunt beschouwd, is het wel niet geheel onberispelijk, op sommige plaatsen zelfs oppervlakkig, doch in dit geval mag het doel den vorm heiligen.
Een der schoonste en beste krijgs-gedenkschriften die bestaan, is wel ‘Wider Napoleon, ein deutsches Reiterleben’ (*) De naam des schrijvers, helaas, is onbekend. In het jaar 1861 werd het werk reeds uitgegeven en wel door Ritmeester Julius von Wickede. Jammer genoeg geraakte het in de vergetelheid. De tegenwoordige uitgave is door F.M. Kircheisen bezorgd. Dit is een werkelijk en groot verdienste, want de uitmuntingen van dezen dapperen ruiter zijn de beste soldaten-mémoires der Napoleons-oorlogen van Jena tot Waterloo. De schrijver zag na den slag bij Jena, waar hij als huzaar in een Blücherregiment dienst deed, zijn levenstaak daarin, de macht van Napoleon te helpen breken. Sedert 1806 vocht hij dan overal mede, waar tegen Napoleon gevochten werd. Hij reed met de Pruisen en met de russen, met Shill en den Hertog van Brunswyk, dan met de Engelschen in Spanje en Portugal. Later ging hij weer naar de Russen, totdat hij eindelijk onder Blücher, bij wien hij ook het krijgshandwerk geleerd had, den vrijheidsoorlog mede maakte. In pakkende tooneelen trekt eene reeks van feiten en krijgsavontureu aan ons voorbij en wij leeren eenen officier van den ouden stempel kennen, wiens belangloos zich-overgeven aan de nationale zaak iets overweldigends heeft. Zelf een koen soldaat zijnde, kan hij toch den moedigen tegenstander zijne achting niet weigeren. En juist deze eerlijkheid maakt ons den ruiter zoo genegen. Het boek bevat zulk een aantal feiten, dat niemand het missen kan, die zich een duidelijk beeld van het innerlijke wezen uit dien tijd maken wil. Alle bekende legeraanvoerders worden den lezer in fijn-geteekende portretten voorgesteld; vooral echter teekent de schrijver tallooze fijne trekken van zijn teergeliefden ‘Maarschalk voorwaarts’, de oude Blücher. Bij Waterloo verloor de schrijver zijnen rechterarm; maar met de linkerhand schreef hij nu zijne herineringen met een waarachtig hartverfrisschenden humor. Tot de patriotieke werken, die een waardevol bezit vormen, behoort zonder twijfel ‘Wider Napoleon’, en niet alleen voor het Duitsche volk. Van blad tot blad wordt men opnieuw geketend, en vóórdat men zich ervan ontdoet, heeft men de beide boeken (bij de 700 bladzijden) uitgelezen.
A. Rossbach | |
[pagina 442]
| |
Gregoriaansche KroniekHet ‘Kyrie’ van S. Hildegardis. (1098-1179) - Wie zal de vroom-innige heerlijkheid neerschrijven van dit KyrieGa naar voetnoot(1) welke S. Hildegardis in stillen vrede van den Rupertsberg aan Rhijn, voor haar kloosterzusters toondichtte? Wie zal in even-vloeyende klanken het ‘cantum dulcissimae melodiae’ vertalen dat de Heilige zelf als werk des H. Geestes beschouwde: want ‘had zij ooit neurien of dergelijke zang aangeleerd?’ Wie zal met gelijke harmonie den reinen toren opbouwen van haar lied en mede opklimmen den hoogen trap naar boven?... Vòòr mij ligt het, en ik neurië: Kyrie eleyson-Christe eleyson-Kyrie eleyson... Geruisch van stemmen, helder en teer als een late opvaart boven avondland... zeegeruisch... woudgeruisch dat de Rhynsibille (zoo noemden hare tijdgenooten de Heylige) in muzikaal vredegebed op zou offeren... Het Kyrie aan den Vader voert met stillen stillen ernst opwaarts, kalm en ongestoord in drievoudige ootmoed-adoratie. Het Christe stijgt hooger met een menschelijken kreet om medelijden, voor den Troon des Lams: hooger omdat onze harten aan Christo, die voor ons de menschelijke natuur nam, door deze gelijkenis, met meer betrouwen en gerustheid hunnen nood durven klagen en hunne armoede belijden. Het Kyrie tot den Heiligen Geest: smeekend weer, maar rustiger om licht, vroomheid en sterkte. De slotzin als synthesis en bekroning van den heerlijken bouw, met herinnering der aangewende leitmotieven, vaart na ootmoedig nederbuigen, in rustige vlucht, en daalt, en rijst weer: en vloeyt rimpelloos uit in eindeloos ruischend zielgeluk.... Zoo, teeder en freel, met bleeke ietwat vlottende tinten, zachtgolvende wendingen van rijke klankuitbeelding, komt dit Kyrie voor, niet meer zoozeer besloten in den strengen ernst der vroeg-gregoriaansche perioden, maar aan de vindingrijke fantazie des componisten overgelaten, wordt het waardig, gezongen te worden in de gothieke kathedralen die deze XII eeuw zag opbloeien. En wonder mag de aard der muzikale uitbeelding der Heylige schijnen, wanneer men anderzijds haar karakter en haar psychologie inschouwt: in betrekking is ze met Pauzen. Bisschoppen, Keizers, Koningen en Princen die ze in hare talrijke briefwisseling aanspreekt met mannelijken moed en onbeschroomdheid; en na den donkeren strijd tusschen Pausdom en Keizerrijk, nopens de Investituur, verschijnt zij als een hel-vlammend Licht. In haar boek Scivias met de XIII vizioenen handelt ze meesterlijk over God, den mensch en zijn val, de ziel, het Oud en Nieuw Testament, de H. Eucharistie, de Kerk en sluit met | |
[pagina 443]
| |
een grootsch vergezicht op het einde der wereld. Wonder mag het heeten dat zulk een manhaftige vrouw haar ziel en haar gemoed kon verteederen, en voor haar kloosterzusters een bundel LXX liederen dichten. Hoe hemelsch-sereen moesten de stemmen ruischen bij stillen zomeravond, in kloostertuin vol witte en roode roozen... Hoe innig-oprecht, hoe eenvoudig-rein de melodiën O splendidissima gemma.... O vis aeternitatis.... O victoriosissimi triumphatores.... O speculum columbae castissimae formae.... O quam preciosa est virginitas.... Met welk een iever moesten de vrome zusteren het geestelijk melodrama aanleeren en uitvoeren in hun ongestoord klooster: het ‘Ordo virtutum’ dat Hildegardis voor haar toondichtte.... en hoe zuiver-gelouterd in het alverslindend vuur der goddelijke Liefde moest het Kyrie opvoeren, in feestelijke kerk, voor den Troon van God.... Mochten wij ook, in onze kerken van Vlaanderen, instede van muziek, Gods Huys onweerdig, op deze ongehoorde ritmen bidden, om welks derven, bij Sanctae Hildegardis' dood, haar zusteren weenden; ritmen, welke de Heylige noemde een: ‘Simphonia harmoniae celestium revelatorium’ - Dan worden we gewis in Christo gesticht en begint voor ons biddende zielen de blijde hemelvaart...
mcmxii L. van der Meeren |
|