| |
| |
| |
Avendwolken
't Is goed van achter 't opper stil te letten op 't vecht- en vrijersspel van dag- en- avendwolken...
Zie, hoe, beurtelings, de doodsdonkere en levenslichte, zware of slanke lijven, in breed doorééngewemel, bestormen en bevrijden de hoge poorten van het Westen, rond eindloosdiepe hemel!
Beschouw, mijn geest, de strijd waarin het licht moet zwichten!
Zie, diep en innig, vreedzaam zacht, mijn moe gemoed, verdwijnen alle lichten!...
Op de avend van vertwijfeling volgt de vrede van de nacht!
***
't Is heerlijk, o nimmer rustige, lange, lange uren, belezen in de verre verten turen!... de verste verten!...
Blauwe duizeling tovert op uit 't grauwe Oosten: onweerstaanb're tij van donkerheden, aanrukkend op het niew ontgloeiend Westen, waar vurige wolken op de kimme dansen, verliefde trapoganen aan de boord van lichte vijvers!
De dorst verbrandt de keel des minnaars van het Leven! Dorst!... naar klare, ijskoude koelte smacht...
- Wie zal, mijn ziel, de onverzadigde, de ewigdorstige, de drank der kennis geven? -
- De zieke ziel behoeft alleen de nacht! -
En nachttij tiegt nu aan - zo leiblauwe springvloed over dam en dijk op blank-berijmde witerpolders - en bespoelt en overstroomt de laatste lach van de uitgeleefde dag!
Gegroet o Nacht!
| |
| |
Uw donkere schapenkudde liep over heel de hemel en graasde en beet van 't veld des lichts de laatste bleke maagdelieven....
Nu sluimert alles zacht.
***
De aarde ligt in 't donker....
Door angstig donker schiet de bange kindergil!
Maar vreedzaam is de nacht voor kalme mannenhart en harde mannenwil!
De aarde ligt in 't donker....
Zo moet het wezen, zo sust de Nacht de Nood!
O sluimering in stille onbewustheid, milde schenkster van niewe morgendrood!
De aarde ligt in 't donker....
Eens sterft voorgoed het licht, eens komt de lange nacht!
Eens komt de diepste slaap, die naar geen morgend wacht!
De aarde ligt in 't donker....
| |
Op de Vleugels des Onweers
Le sable se déposa dans le goulet du port et les
asphodèles germèrent au milieu des ruines!
‘L'Homme et la Terre’ Sybaris. Tarente.
E. Reclus.
Logge stormwolken jaagden heel de dag ‘katje’ in de rukwind, boven vale vlakten en donkere bossen; boven witgekalkte hutten met grauwe strodaken en reuzelende heesters; boven lustig mêdoende molens, stugge torens en verre, wegblauwende horizonten.
De kinderspelen der blije dagdingen houden op nu en de ontembare wind zelve gaat liggen een poos op den einder: Zo doen 't de hijgende mensenjongetjes, zo de jonge vossen en wolven, de honden, langs uit in het beemdgras bij stikkende zomeravend! -
Een zware zwerk van lood en koper, zwaar en naar om heel de aarde te verpletteren onder de metalen vuisten en te smachten onder 't brede titan's lijf, steekt op aan 't westen; in 't vale, 't wrede, 't bedriegput-gravende, 't strikkenspannende twélicht!
Van uit de verte buigen beurtelings al de kruinen der bomen
| |
| |
diep naar het Oosten, als prevelden z'hun avendbede in 't vrezen en sidderen voor de duistere aanrennende stormgod!
Ineens slaat de hemel toe en heel de wereld wordt een duistere chaos...
Hemellichten scheuren verblindend de zwarte lanken open van de vlaag en donders kraken, knallen en rollen en trommelen vol woede en wildheid!
Regen en hagel kletst en klettert tegen alles wat stand houdt, immer en immer!...
Op dees tragies uur slaat de weerlicht vergruizend in torens en daken, eiken reet hij aan splinters!
O zee, ginds te Westen!
Schuiten en schepen dolen ontredderd door de hollende baren; trompend van nood en angst spoken de reuzige atlantiekers door 't schuim en 't geruis van de branding!...
Arme aarde!... Krakatoäs, Vesuviussen, stedenslechters, bersten open en begraven onder lava de neerstige woningen der mensen!
***
Vol waanwijze zorgen voor morgen, vol zoete minne, vol haat: Armen, die zich om lijven vlechten, als de winde om 't marmeren beeld, vuisten, die dreigen, tanden, die knarsen al vloeken verbijtend; zoetruissende kussen; avendgebeden van kinderzielen, wiegeliedjes van vrouwenharten, noodlottartende mannewoorden, zo slapen Messina en Reggio in; en de ewigblauwe zee, moeder der mensen, zingt 't aanruisend wiegelied vol sterren en stemmen, als iedere avend....
Vóór 't krieken des ochtends schudt de bevende grond duizend en duizende wakker en stort ze - doof voor 't lamentabel geroep en geween, zonder wete martelend wreed ze, - in de groote slaap der dood!
Neen, in de vormloze, eindeloze wereld, der geheimenzwangere Onbewustheid!
***
Bijen, mieren en mensen - opbouwers onvermoeid, lange zomerdagen langs, van huizen vol rust en vol zoetheid, vertellen onder 't drukke werk, de ene aan d'andere van ongehoorde plannen.
| |
| |
Soms bezien ze malkander, lijk straatjongens, die een boomgaard plunderen gaan, en zeggen:
‘Wat zal daar de nijdige boer Toeval gefopt zijn!...’
De toeval, wezen overal tegenwoordig, te groot en te menig voor de ogen van domme diertjes, zet hier en daar een poot (o zonder opzet!) in de kunstige nestjes: platgedrukte dodenhuisjes dan, vol lelike, grijnzende lijkjes!
Onbewust - zo spiegelt de paardenvlieg zich voor 't laatst, de zatte, in de glimmende rand van 't losberstend kanon! - Onbewust van 't gevaar, drukt het denkdier de aarde, de slecht afgekoelde sterrebrok, die, sierlik een poos zich al draaiend in evenwicht houdt - piroeëtterende blindgedraaide danseres op de toppen der tenen! - door de baanloze ruimte, snorrend en gonzend om de Oerster, een steunloze, als zij, als alle de sterren, toortsen alle, door 't zwarte heelal rond aan 't dwalen, in optocht naar onzekere, bedenkelike serenaden?
| |
Oude Dingen in de Avond
De zon gloeit uit, rood in goude verten, diep achter 't mossig kerkske, dat neerzit onder de zware beuken, gelijk een roerloze klok op haar kippen onder de struiken, met beschuttende vleugels en waakzame, strak opgestoken kop....
De romaanse, lage vensters ontgloeien en ontvlammen van verscholen vuur....
De dennebossen, in 't ronde, worden blauwgroen en purper, diep-fluwelig, moor-zijdig....
Achter de stammen en naast de heirbaan liggen de lage woningen, de hutten, de stallen....
De Westergloed bezielt, in toveren en beven van rood en blauw, de nederige dingen: elk huisje krijgt een ziel en houding van levend, lijdend wezen; ieder strodak droomt en mijmert, iedere haag en hekje, ieder ruitje....
Onduidelik en diep, evenals de kleurenwemeling hier buiten, ruist in 't heiligdom 't gebed van vele stemmen, tot alles zwijgt en, uit het laag portaal vrouwen komen in sombere mantels, met zwijgende kinderen, allen ras verdwijnend in de huisjes en 't dieper vallend duister.
| |
| |
Oude heiligdom onder de ten hemel wegtrillende winterkruinen, in weidse, ambergoudige, bevende en trillende lichten en duisternissen vóór de nacht: levend zinnebeeld van alle aanbiddingen!...
Druïden onder de donkere reuzeneiken in nacht en maneschijn! In tempels en pyramieden, de huiverende mysteriepriester van Memphis en Eleusis. Eerste kristenen in de sombere katakomben!
... Dienende zielen, dienstmaagden aller goddelikheden, in zalige ijver ontvlammend bij rode avondschemering, en heilige wetendheden,... zich voedend aan bloemen van geheimenis en tweelicht!...
Tengere zielen, die verkwijnen en vergaan in volle middagglorie!
| |
Eenzame Herberg
Door de hoge, naakte, blauwdonkere takkenkruinen der beuken, blikkeren de sterren in de eindeloze nachthemel, sfinxenogen, die neerzien van uit hun mysterie, ongevoelig, - zij de éwige! - Voor de handel en wandel der voorbijgaande geslachten der mensen....
De sneew bedekt de heide; de Noord-Oost wind is gaan liggen; in diepe winterslaap stierf alle gerucht.
Aan de brede heirweg staat de oude woning met groote mansardekap en zware deur-en-vensterlijsten van arduin; uit de gesloten waterluiken en de spleten van de deur zijpelt goude licht, rozig tintend de blauwe sneew.
De oude herberg: ‘De Linde’, gedenkteeken en zinnebeeld van verre tijden, van gebeurtenissen en mensen, die in 't graf liggen!
Eerst een groet aan u, Linde, goddelike boom der Germanen! Dan een groet aan u, herberg, heiligdom, onteerd door de heiligschennis van 't bedwelmd, onedel nageslacht!....
Hier stapte de reiziger van 't rokend peerd, onverschrokken soldaat met kletterende wapens of onrustig rondstarende vluchteling, priester of godlochenaar, volgens de aard van de vervolger; lustige dichter-minnezanger en verliefde schilder op weg naar werk en avontuur, knevels hoog opgedraaid en de blijde ziel in de tintelende ogen; zwaarlijvige koopman met stroef gezicht en schaarse woorden, op weg tussen de grote handelplaatsen van Vlaanderen.
| |
| |
Hier kwam Keizer-Karel vernachten. Hier hielden hele troepen ruiters stil, omringend het rijtuig van 't geschaakt princesje, 't bleke, dat wenend en lachend op de duurbare arm leunde van de schaker!...
De waard verwelkomde eenieder steeds en verzorgde de peerden en sprak in 't droog vrijven der dieren, van droeve of blijde dingen, zonder wete, volgens de stempel, die 's ruitersaanblik hem op 't gemoed drukte....
De reiziger zat dan rustig neer of stond onzeker bij 't grote heerdvuur en sprak luidruchtig of kortweg met de handen vouwende, luisterende waardin, over de zonderlinge tijden, de lange baan vol hinderlagen, door heide en moeras en bosland... Een traan kreeg de vrouw in de ogen of een gulle lach op de lippen, mêlevend de lotgevallen van de reiziger...
... Nu vallen de brede gebouwen in duigen, arme lieden bewonen een enkele kamer van de grote woning, een geit blaat in de oude paardenstallen en iedere trein, die in de verte rolt en fluit heeft een uilige spotternij voor de vervlogen tijden van stevige traagheid en echtheid.
Edmond Verstraeten
|
|