op prijs worden gesteld dat hier vier jonge kunstenaars het hebben aangedurfd zestien kwartetten van Beethoven uit te voeren. Het was toch wel te voorzien dat zulk een onderneming niet met goud zou worden bekroond en dat had nochthans wel hebben mogen zijn want zij hebben hard en degelijk moeten werken om tot den uitslag te komen dien zij bereikt hebben. Want die uitvoeringen zijn goed geweest. Dat zij volmaakt waren zou ik niet durven getuigen. Ik zal een ernstig gebrek en eenige fouten moeten aanwijzen maar waar ik onbevangen mijn meening uitspreek handel ik in de overtuiging dat alle eerlijke en duidelijke kritiek een kracht ten goede is. Laat er mij bijvoegen dat het een grievende onrechtvaardigheid zou zijn moesten tekortkomingen misprijzen opwekken, te meer nog daar de taak van het Vlaamsch kwartet zoo zwaar en weinig loonend is geweest dat het werk van maanden niet veel anders heeft opgeleverd dan erkentelijkheid.
Wat voor mij in de uitvoeringen zich het onaangenaamste heeft doen gevoelen is gebrek aan warmte. De crescendi werden ook daar waar het niet noodig was met een zekere schroom gespeeld. De piani en dubbele piani klonken bij oogenblikken wonderschoon maar een dubbele forto waarbij het geluid als met geweld door de zaal sloeg, de ruimte vullend tot in de diepste hoeken, een dubbele forto waarbij de klank u omtrilde en de voelbare gewaarwording gaf dat hij als iets tastbaars rond u heen golfde, die heb ik niet gehoord - is mij geen enkelen maal te genieten gegeven. Nochthans waar Beethoven dubbel forto voorschrijft behoeven de uitvoerders zich niet te sparen. Ruw spel is natuurlijk altijd verkeerd maar geef klank, geef desnoods klank dat de ruiten er van rinkelen!
Een der leden van het Boheemsch strijkkwartet moet eens, in Amsterdam zijnde, de opmerking gemaakt hebben dat de piani van het orkest van Mengelberg die van een kwartet nabij kwamen. Als antwoord werd hem toen verteld dat de forti van het Boheemsch strijkkwartet die van een orkest bijna evenaarden, een gezegde dat niet veel vleierij bevat zooals menigeen zou kunnen meenen. De Bohemers of het Schörgkwartet kunnen bij oogenblikken de zaal doen daveren en nogeens - dat is geen ruwheid maar mannelijke kracht.
Ook is er bij het Vlaamsch kwartet gebrek aan eenheid - eenheid van opvatting en eenheid van klanksoort. Het is gebeurd dat de cello een muzikalen zin op geheel andere wijze behandelde dan de alt die alweer anders ‘phraseerde’ als de tweede en eerste viool. Zoo, om een bepaalde aanwijzing te geven, werd het thema van de eerste variatie uit het andante cantabile van het A hard kwartet (op. 18 no 5) door van Sintruyen rustig en zelfs eenigszins mat gespeeld. Distelmans nam het thema over, maakte een creszendo met een klemtoon op de g achter de versiering en wat te voren droef klonk werd nu opgewekt en fleurig. Merkbaar was ook het klankverschil tusschen de vier instrumenten. Vooral in de pizzicati werkte dat hinderlijk. Dan zinderde de