Vlaamsche Arbeid. Jaargang 6
(1910-1911)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
De ZendingVlug op rei, - op 't hoofd geladen: hun reisgoed, hun keteltje; - om den linkschen schouder het groote Foulazwaard in breede saffianenscheede met Moorsche teekeningen, rechts 't kostbare geweer; - aan den koorden-gordel welke hunne wijde donkere mantels aanplooit en vastriemt: den grooten kruit-hoorn; - zoo reizen Saïdou en zijne gezellen langs de open rots- en prieel-paden door het woud, naar de berg-streke Fouta-Diallon. Klimmend, dagen lang, naar de hoogten der bronbergen, over rots-wegen, holklinkende steen-gewelven, diepe spelonken waarin vergaarde de heele massa der bron-waters welker druiping en zijpeling uit alle rots-grotten, onder elken boomstam, uit 's reiziger's voetspoor, de menige stroomen saam-voedt, stroomen naar de woestijn, stroomen naar den Oceaan, door de wouden en valleien. Chaos-streke, nog gister, scheen 't, gekloofd, gepletterd en gebrokkeld, gescheurd door rijtende-groevende ijs-stroomen uit de hoogten. De grauwe, bruine rotsklompen, tegen elkaar opwaarts verdrongen puilden uit bergwand met hoog-ronde, graat-scherpe, regelmatig getandde toppen, groen-asch-ruw, wrang-hard, waarop hier en daar een eenzame waaier-palmboom trachtte te leven en ‘droomen’ in de blauwe hoogte. Een machtige ertslaag, afglooiend trapswijze met menigvuldige afstroomingen langs vruchtbare valleien en terrassen tot diep in den Oceaan, anderzijds steil-duikend in de woestijn. Op de hoogste berg-terras was gevestigd Timbo de hoofdstad des machtigen koning Alfa-Yaya en langs de hellingen naar wijd en zijd strekte zijn weeldig rijk. Aan 't uiteinde der machtig-breede berg-terras, in een lauwig rots-dal, was Bouria, 't schoonste der Foula-dorpen. | |
[pagina 222]
| |
Onder een reuzige oranje-boom, vastgeklauwd met polyp-tallige wortel-groei in voedzame mergelgrond, - d'eerste over-oude oranjeboom uit den Fouta, zeggen de bewoners, - onder 't donkere lommer, stond Saïdou met de gezellen achter zich, eerbiedvol, voor de kleine kapel, graf van Maraboe Issa: - daar ontsteeg zelf de koning, knielde en bad... Reeds had men de konings-paarden aangeleid die Saïdou's bende zouden voeren, snel en gemakkelijk, langs den nog onbevaarbren MaioGa naar voetnoot(*), tot omtrent de watervallen der Manding-streke te Bammakou; nadien zou een vlugge prauw de reizigers ter bestemming leiden. Saïdou begaf zich nog naar 't naaste Timbo, om een laatst onderhoud met den Diambrou-diou: de groote woord-voerder der Foula's, voorzitter des ouderen-raadkring. ‘Mou Saïdou, ik groet u,’ - klonk het meermaals langs den klimmenden rotsweg. ‘Ik dank u, ik groet u,’ antwoordde Saïdou en raakte even de hand der kennissen en verwanten, want Saïdou was een bemind maraboe. Een jeugdige Foula-kolos stapte in de richting der koningstad; Saïdou kon hem zonder haasten achter-halen. ‘Mamadhi, ik groet u, nieuws mocht ik hooren van u, van uwe vrouw, van uwe kinderen, van uwe kudden, ik groet u, Mamadhi.’- De handen raakten en werden aan de borst gebracht; ze waren vrienden. - ‘Mou Saïdou, ik dank u, nieuws mocht ik vragen over u, over mijn bloedverwant Mamadhi, de kleermaker der Faktorij, over Siddi, uw gezel, ik groet u. -’ - ‘Wat voert u te Timbo, Mamadhi? -’ - ‘Mou Saïdou, ik ben voor de rechters gedaagd de beschuldiging luidt: - mijne vrouw heeft een stier gestolen uit de kudden van den wreeden Bokari, de wijn-verkooper uit het woud-dorp Kousinto; ik zal haar verdedigen en de straf onderstaan indien wij schuldig blijken; recht is recht, de stier is bij ons gevlucht, Bokari heeft ons beschuldigd, ik zal mijne rechter-hand ontberen; ik ben ditmaal niet schuldig, maar zal boeten voor d'ongestrafte rooving eener Mandingo kudde rond den Rio-Grande; 't is lang geleden; recht is recht, ik heb gestolen, de rechter mag mijne hand afhouwen. Ik heb de hoornbeesten van een Mandingo verleid in den nacht en meegevoerd en geherbergd in mijn kudde-verblijf; ik heb ze | |
[pagina 223]
| |
niet weer-geschonken als ze riepen en loeiden naar hunnen zachten meester. Ditmaal ben ik onplichtig maar ik zal boeten voor 't verledene. -’ - ‘Recht is recht.’ - herhaalde Saïdou, de gestrenge rechtvaardige Maraboe. Te Timbo in den graf-tuin, voor de keurige Moskee: een grooter koepel-bouw uit latwerk met klei bestreken, - in den geurgen kostbare-bloemetuin waartusschen, onder 't dicht-lommer der nooit-geschonden oranje-boomen, zwaar van groene en gele vruchten voor de dorstige reizenden, - vele lage graf-kapellen schaarden, - daar wachtte Saïdou:- ‘Mamadhi, - zeg aan den Diambrou-Diou dat Saïdou hem spreken mocht namens onzen koning Alfa-Yaya.’- Saïdou wandelde in den mozaïek-wisselige bloemetuin, in 't geurig-malve lommer der oranje-loover-bossen, in d' ontwasemende kleur-ademing der roode, gele bloem-trossen, amber bloem-tassen, vuurwerk-tuilen van bloem-gloei; - Saïdou doolde rond de graven, nadenkend:- De oorlog zou meer en vele graven doen heropen-breken. Oorlog was gewettigd; de Fouta voor de Foula's met uitsluiting van blanken-invloed; de Fouta was der Foula's veroverden eigendom: ten koste van oorlog en bloed-golpende verdediging; recht gold recht... Ginds langs de heet-witte moskee kwam Mamadhi de beschuldigde terug; zijn bebloedde doek-omwonden arm-stompel - recht was geschied, - borg hij tegen de brandig-etter prikkelende stralen; hij trad onder de lommer-lijn der boom-reien en riep Saïdou:- ‘Mou Saïdou, ik groet u, de oude Diambrou komt naar de Moskee en wil daar met u spreken; - Mou Saïdou vaarwel, groet de bekenden van mij.’ ‘Vaarwel, Mamadhi, Allah is groot, zijne vergiffenis begeleide u:’- En hij trad in de lage Moskee-plaats met pilaar-gaanderijen rings-om de muren en recht-lijnige blauw-versieringen saam-drijvend naar d'opening naar 't midden-boven-terras, waardoor de zon een stroom-straling plofte op den ertsgrond, de schaduw bleekend, zilverend rondom naar de donkre moskee-wanden. De oude Foula-raadsman, Mahoudou-Poul-Poular, de groote Woord-Voerder, de behendige overtuigende redevoerder, vinnig-wit | |
[pagina 224]
| |
grijshoofd van plastiek amber-doorschijnige huid en zachte oogen, - wetensvolle oogen, met soms jonge drift-glanzing, trad in en wachtte een poos dat de lichtschemer van zonnegloei uit de oogen wegvaalde alvorens Saïdou in 't lommer te onderscheiden.- ‘Diambrou, ik groet u, jong bloed polst nog uit uw hart, uw oog is vuurvol, uw blik gezond, Allah zij gezegend, ik groet u.’ - ‘Mou Saïdou, ik groet u, de tijd is kort, reeds dampen en dreigen de regen-wolken onrustig 's nachts uit de wouden, uit de berg-valleien, boven de rots-toppen; de winden blazen heviger, 's nachts heet en schor, en zand-poederig rauw uit den Oosten en zuigen de frischte op; bij dag wordt de koelere Westewind slap en krachtloos; 't zal een buitengewoon stormig regenjaar woeden, voorteeken van grootsche gebeurtenissen, de bergen beven en trillen van kracht-bedwang, de oogsten zullen schaarsch opgroeien en weggespoeld worden; wij zullen rijst der blanken behoeven, hun flauw-witte rijst; Mou Saïdou, haast u nog heden ter verre reize naar onze broeders ten Oosten, naar den Seriki n' Musulmya, Soeverein der Muzelmannen uit 't machtige Haoussa. Want de regen-winden zullen u achterna zwiepen, de rivieren zwellen tusschen de water-lijnen uwer prauw-vaart, de heide-gewassen zullen den stap der paarden verwarren.- ‘Diambrou, 'k zal mijn reisstap versnellen, mijne prauw zal vliegen op 't riviervlak, met vlugger riemslag dan de staart-slag der bruin-visschen. -’ ‘- Mou Saïdou, komt weer op 't hooge berg-plein te Timbi-Kounda, op den laatsten dag der laatste regen-maan, dan zullen de afgezanten saam op komen uit al de negerlanden der wouden en gebergten en oeverlanden langs het groote Zout-water; voorwaar, 't zal een groote dag zijn, de dag van Alfa-Yaya's almacht. De Sorya-partij, de mededingers tegenover de Alfaya-partij ten troon-gezag zullen voortaan niet meer regeeren; 't afwisselend onsamenhangend koningschap tusschen de Sorya en Alfaya familie zal één en ongedeerd door Alfa-Yaya de koene, gevoerd worden, - over een nieuw Foula-rijk, grooter en machtiger dan ooit onder El-Hadj-Omar, onder Othman, onder Amahdou de Veroveraars. 't Is onrechtvaardig dat, zooals vroeger, de oudste der huisgezinnen al de rijkdommen der ouderen erfde en verplichtend als Sorya-partijganger aangeworven, aan de rijke Sorya-familie moest den steun gunnen zijner rijkdommen, krijgers, slaven, oogsten; wijl de jongere kinderen maraboe worden, arme verstooten maraboe's of | |
[pagina 225]
| |
herders en zwervers heind en verre, en wijl onmachtig, ingelijfd onder de Alfaya-meëgangers: de Alfaya's waren zwak, ongelukkig; de Sorya's waren rijk en onbekwaam: Alfa-Yaya, de waardvolle Alfaya-telg, heeft recht gewild, recht zal geschieden; hij zal heerschen over een machtig rijk; de Sorya's zullen hunne rijkdommen met hem, met hunne arme Maraboe-broeders deelen; Allah is groot, Alfa-Yaya is Allah's uitverkorene; zijn wil zal verhoord worden. Wat zegt ge, Mou Saïdou?- - ‘Diambrou, Allah is groot, zijn wil gebeure. Een Foula-Koning heeft nooit twee maal den Mayo overgevaren; mocht dit Alfa-Yaya voorbehouden wezen.’- - ‘Goede reize, Mou Saïdou, Allah's zegening zij met u.’- - ‘Vaarwel, Diambrou. -’
Emiel van der Straeten |
|