| |
| |
| |
Vreemde Arbeid
Duitsche Literatuur.
Overzicht der Moderne Letteren.
Goethe zegt in zijn ‘Faust’ dat elk opgelost vraagstuk een nieuw in zich bevat, dat zijne oplossing verwacht en elk volgend altijd weer een nieuw probleem aanbrengt. - Het jaar 1871 had den Duitschers het sinds de bevrijdings oorlogen verwachte keizerdom en de eenheid gebracht; als logisch besluit moesten zich dan ook onder de bescherming van het groote rijk, nieuwe beschouwingen, eischen en ideëenstrijd ontwikkelen. Dat was het echter niet alleen. In de overige landen van Europa was de kunst tot eenen zoo hoogen bloei geraakt dat overal hare weldoende gevolgen gevoeld werden. En onder dien binnen- en buitenlandsche invloed ontwikkelde zich de hedendaagsche Moderne kunst in Duitschland. - Herman von Wissmann's beschrijving ‘Unter deutscher Flagge quer durch Afrika’ (1889) en Karl Peters' ‘Die deutsche Emin Pascha-Expedition’ (1891), wierpen de oude reisliteratuur heelemaal omver en wezen nieuwe wegen aan. Peters' werk is zelfs gedeeltelijk in een, om zoo te zeggen, epischen toon geschreven. - Friedrich Nietzsche begon in 1879 eene nieuwe moraal voor ‘freie Geister’ te leeren. Het heerenrecht van den ‘Uebermensch’ breidde hij uit. Zijne leer richtte, en richt zelfs nu nog, onder de jongeren echter veel schade aan, maar oefent nog meer eenen verwarrenden invloed uit. - Ook de moderne natuurgeschiedenis, vooral Darwin, heeft veel tot deze omwenteling bijgedragen. - In de ‘Geschiedenis der familie Rougon-Macquart’ geeft Emile Zola een voorbeeld van zijne aanpassingsleer der experimenteele methode op de dichtkunst. - Hendrik Ibsen opent een nieuwe era door de verwerking van zijn maatschappelijk en wetenschappelijk-psychologisch probleem. - Graaf Leo Tolstoï veroordeelt streng de hedendaagsche toestanden in staat, kerk en maatschappij en strijdt voor eene oorspronkelijke wereldvreemde en zuivere leer. (De eerste voorwaarde om gelukkig te zijn, is de
| |
| |
terugkeer tot de hedendaagsche zoogenoemde godsdienst der natuur.) - Gelijk bijna nooit in een ander tijdperk, traden voor het Moderne gevoel heftige strijders op. Zoo in Berlijn (1882) de gebroeders Heinrich en Julius Hart in hun ‘Kritische Waffengänge’ en Karl Bleibtreu (1886) in zijne ‘Revolution der Literatur’. Wolfgang Kirchbach greep de oude ‘Münchener Parnass’ aan. Verder streed ‘Gesellschaft, Monatsschrift für modernes Leben in Literatur, Kunst und Wissenschaft’ in München, onder leiding van Michael Georg Conrad (1885-1902). De geniale, maar ongelukkige schilder Karl Stauffer-Bern dacht aan de eenheid van alle kunsten en wilde, door zijne hartstochtelijke gedichten, zoowel in de literatuur als in de beeldende kunst, al het oude omver werpen en nieuws in de plaats brengen. Zijn ideeën hebben zich wel gedeeltelijk verwezenlijkt, maar het naturalisme heeft zich toch maar korten tijd kunnen handhaven. In de beeldende kunst was het reeds vroeger opgetreden, in het impressionisme, plein-air-schildering (Sezession) enz. Hier bestaat het naturalisme wel het langst, maar het is er echter langzaam en zeker aan 't afsterven. Naar natuurwaarheid, natuurnabootsing werd steeds door dichters evenals door schilders gestreefd, zoodat Stauffers gedachte eigenlijk niets nieuws bevatte; hij was echter een kind van zijn tijd, die als conventie aanzag wat kort te voren als natuurgetrouw gegolden had. - Het naturalisme werd nogal spoedig door het symbolisme vervangen. De ware kunst moet altijd een symbolischen ondergrond hebben. Het nieuwere symbolisme is echter ook niet zeer gezond, want meestal ontbreken het innerlijke geloof, de waarheid en de overtuiging. In ieder geval hebben wij aan het naturalisme dit te danken, dat het de belangstelling en de neiging voor de literatuur opnieuw gewekt heeft.
De Duitsche Lyriek werd een geruimen tijd door de nieuwe periode en zelfs nog tijdens deze niet meer voor ernstig beschouwd. Wilhelm Arent gaf in 1884 eene gedichten-verzameling uit (‘Moderne Dichtercharaktere’) waarin hij er voor uit kwam den tijd der groote zielen en van diep gevoel opnieuw in het leven te roepen. Hoofdzakelijk muntten hierin uit Ernst von Wildenbruch met zijne krachtig-doorgevoerde ballade ‘Das Hexenlied’, de temperamentvolle Oskar Linke en de begeesterde Karl Heuckell, die het grootsteedsche leven en de arbeidersellende behandelt. Verder waren nog de geestig-frivolle Otto Erich Hartleben en Arno Holz vertegenwoordigd, met naar vorm en inhoud goed-afgeronde en rijpe gedichten. In 1884 waren er nog geen voorteekens dat Holz in zijn ‘Revolution der Lyrik’, den lyrischen vorm bestrijden zou, ten gunste van een rythmisch proza inderdaad een rythmisch zijn-willend proza. Ook kwamen weer, zooals in de 18e eeuw, ‘Musenalmanache’ op, o.a. de ‘Moderne Musenalmanach’ van Otto Julius Bierbaum (1891) in München. In het maandblad ‘Die Insel’ ver- | |
| |
zamelde Bierbaum de meest gevorderde dichtkunst van alle slag. Zijne eigene gedichten, vol overmoedig leven, gaf hij in 1901 onder den titel ‘Irrgarten der Liebe’ uit. In 1899 bewezen in de ‘Moderner Musenalmanach Jung-Tirol’ onder leiding van Heinrich von Schullern en Hugo Freinz, negen Tiroler lyrikers, dat ook aldaar, op de Zuidmark, de Duitsche Lyriek bloeide of liever herbloeide. Ook de studenten der verschillende universiteiten gaven almanakken uit, waarin zij het beste verzamelden, dat pas ontstaan was. Het voorbeeld gaven in 1896 de Göttinger studenten. In hun almanak trad bizonder Börries Freiherr von Münchhausen op den voorgrond. Op zijne balladen (‘Die Fischer von Svendaland’ en ‘Die Glocke von Hadamar’)
volgen andere werken van goed-klinkenden naam, zooals Heinrich Vierordt (‘Tagebuchblätter aus Italien’) en Jeannet von Grotthuss (de stichter van het maandblad ‘Der Türmer’). In zijn ‘Baltisches Dichterbuch’ (1894) en ‘Gottsuchers Wanderlieder’ (1897) leeren wij hem als een gevoelvollen, echten lyriker kennen. - Rond de Rijnsche symboliker Stefan George schaarden zich talrijke aanhangers. Zijne ‘Hirten- und Preisgedichte’ en ‘Teppich des Lebens’ (1899) werden druk onder handen genomen. Hij vertegenwoordigt het zuivere esthetendom, waarvan de besten zijn: Hugo von Hoffmannsthal (geb. 1874 te Weenen) en Rainer Maria Rilke uit Praag. Richard Dehmel schreef enkele, zeer aantrekkelijke gedichten, waaruit ook een sterk lyrische begaafdheid spreekt. Blijvende waarde hebben echter de werken van George en Dehmel haast niet, want de nevelachtige onduidelijkheid van den eersten evenals de mystisch-perverse zinnelijkheid van den laatsten zijn enkel aan eene literarisch-lyrische overcultuur ontsproten en kunnen misschien wel in hun oorsprong tot Nietzsche teruggebracht worden.
Eene blijvende waarde hebben daarentegen de werken van Detlev von Liliencron en Gustav Falke. In de lyriek en het proza van von Liliencron herkennen wij uit zijne onverschilligheid tegenover den vorm dat hij niet tot de eigenlijke letterkundigen van beroep behoort. De impulsieve ‘Hauptmann’ geeft ons in het korte, kernige proza der ‘Kriegsnovellen’ en in de verzen van zijn ‘Adjudantenritte’ kostelijke proeven van frischen humor en van zijnen oorspronkelijken, naïven levens- en zinnenlust. Bij hem, den geboren poëet, vormt alles zich vanzelf tot gedicht, wat in 't bijzonder in zijn epos ‘Saggfred’ (1896) duidelijk uitkomt. - Bij den Hamburger muziekleeraar Falke verbindt zich de fijnste rythmische klank met een waarachtig, innig gevoel. Zijne gezonde, krachtige zinnenvreugde spreekt zich uit zoowel in zijne eerste verzameling ‘Mijnheer der Tod’ (1891), als in zijn laatste werk ‘Frohe Fracht’ (1907).
(Wordt vervolgd)
| |
| |
| |
Nieuwe Duitsche Boeken
Die vor den Toren, roman van Clara Viebig. - In Clara Viebig's nieuwen roman ‘Die vor den Toren’ hebben wij, zoo het schijnt, het derde werk eener trilogie, waarvan de andere deelen heeten: Die Wacht am Rhein en Das schlafende Heer. Schildert Viebig in Die Wacht am Rhein het ontstaan van de idee der vrijheid en eenheid van het groote Duitsche rijk, in Das Schlafende Heer de beginnende lusteloosheid van het rijk, de innerlijke strijd tot het behoud der gewonnen eenheid, zoo schildert zij in haar nieuwste werk, om zoo te zeggen de kindsheid van het wereldrijk. Haar tooneel heeft Viebig buiten de stad verplaatst, bij de boeren, de landbouwers, bij primitieve, sterk voelende menschen. De mark, ook eene specialiteit der schrijfster, weet zij met even gloeiende kleuren te schilderen, daar zij van een gezond, Germaansch patriotisme doordrongen is. Een zeldzame taal-rijkdom is hier voorhanden. Clara Viebig gebruikt inderdaad woorden, gelijk men ze vroeger wel nooit gehoord heeft. Elk nieuw werk van haar is eene verrassing. Men voelt reeds bij den aanvang van het boek, dat men met een van de grooten te doen heeft. Men wordt werkelijk meegesleept door de begeestering, wanneer men leest: ‘Das waren nicht Hochrufe mehr, noch vielstimmige Hurras, das war ein einziges Donnergetöse, brausend und rollend, die Erde durchrüttelnd, den Himmel erschütternd. Das war ein orkan, hinstürmend gewaltig, Bäume entwurzelnd, Berge versetzend, Mauern umstürzend. Das war ein Strom, steigend und schwellend, immer höher quellend, alle Dämme einreissend, alle Ufer ueberschäumend; das war eine Flut wie ein Meer, kein Ende davon zu sehen, bis in die Ewigkeit reichend - das war die Liebe des Volkes.’ En tegelijkertijd is Clara Viebig zelf, een groote, sterke, alles omvattende vrouwenziel. Na den laatsten oorlog met den erfvijand, waaruit Duitschland als overwinnaar opstond,
trekken de soldaten de hoofdstad binnen. En nu begint voor alle standen een nieuw leven, want men was immers overwinnaar, men had gezegevierd, men had geld! Met eene koortsige snelheid breidt zich de hoofdstad uit. Een ware bouwwoede maakt zich van de menschen meester. En Tempelhof, een van de vele voorsteden van Berlijn, met eene groote heide ertusschen, het ‘Tempelhofer Feld’, blijft ook niet ongerept. De bewoners, allen oude, ingezetene grootboeren, die ‘Ahnen’ en veel geld bezitten, laat Clara Viebig optreden. Welk een beduidende meester zij in de opvatting van al het karakteristieke is, komt bijzonder uit, wanneer men verscheidene van hare personen naast elkaar stelt, zoo b.v. de kleine Hulda met hare twee dashonden, de Sonnenbruder de Rixdorfer, Ethel Brown de Engelsche en dan de andere hoofdpersonen als Rieke Längnick, Ida en Paschke, Hanne Badekow, enz. enz. - Als psychologe is Clara Viebig al
| |
| |
lang gekend en toch is men altijd weer verrast door de vanzelf-sprekende, streng logische opbouw der handelingen. - De schrijfster heeft reeds in de meest verschillende gedeelten van Duitschland geleefd en rijke studies gemaakt en verzameld. Zij leeft nu, gelukkige gade en moeder, door allen, die haar kennen, hoog vereerd, te Berlijn. Het is te voorzien, dat de reeds 50 jarige dichteres ons nog menig meesterwerk van hare pen zal schenken. Van de goeden zijn er nooit te veel.
Benigna, roman van Georg Freiherr von Ompteda. - Dit jongste werk van von Ompteda, (eveneens bij Egon Heischel & Co. te Berlijn verschenen), behoort tot de rijpste werken die de geliefde dichter geschapen heeft. In vele punten met ‘Die vor den Toren’ verwant, begint de handeling nog kort voor het uitbreken van den oorlog van 1870 en 71. - Von Ompteda kiest zijne dichtwerken bijna altijd uit het vrouwenleven. Als een kenner bij uitstek van de vrouwelijke psyche, schijnt hij bijzonder ertoe geroepen, ons de vrouwenziel, haar fijne voelen en impulsieve leven, voor oogen te voeren. Clara Viebig beschrijft in haar laatste werk een heele klas menschen en verheft geen persoon tot den eigenlijken held der geschiedenis, terwijl integendeel von Ompteda in deze juist Benigna als meisje en dochter, als beminnende en beminde bruid en eindelijk als vrouw en moeder laat optreden en handelen. De kern van dezen roman is een gansch alledaagsche geschiedenis. Maar een meester der verhaalkunst, die zich met die alledaagsche geschiedenis op voorname wijze bezighoudt, is hij voorzeker. En dan, hij laat personen handelen, hij laat ons met menschen leven, wier leven wij alleen van verre kennen. Zelf edelman, vertelt ons von Ompteda in Benigna ook iets van de edellieden die hij kent, waaronder hij opgegroeid is, waaronder hij zich ontwikkeld heeft. - Benigna, de dochter van een gewezen diplomaat, geheel in de eenzaamheid met hare ouders levend, is een droomerig meisje. Maar heelemaal een droomerig meisje. ‘Papi’ vindt haar dikwijls boven op het ‘Söller’ van hun kasteelachtig huis in gedachten zitten, met droomende, diepe, zwarte oogen: ‘Papi, die Welt ist so Schön!...’ Eene schoonheid van nog geen achttien jaar is zij, bijna gelijk eene fee, die iedereen verblijdt. Maar zoo kon het niet blijven. Met haar achttiende levensjaar voeren hare ouders haar naar
Dresden met het inzicht hare kennissen te vermeerderen op haar eerste bal, een hofbal, maar ook om uit te zien, een passende partij voor Benigna te vinden. En ze vindt haren toekomstigen man dan ook! Een schoone, jonge ruiter-officier is de uitverkorene. En von Ompteda schildert nu de liefde der reine, onverdorvene maar ook onervaren
| |
| |
jonkvrouw, met die, hem eigen, zekerheid en kunde. Benigna von Moosburg, het droomerige schepseltje uit den toovertuin van Moritzburg en Adolf von Dobritz de soldaat, die alleen zijn plicht kent, en tracht vooruit te komen, werkelijk, een eigenaardig paar! Doch von Ompteda voert zijn werk meesterlijk ten einde, zooals we het van hem gewoon zijn. De roman sluit ook niet met een dissonant, maar, nadat een groote ontstemming overwonnen is, zegeviert toch de alles verzoenende liefde van Bena en Dolf. - Freiherr von Ompteda heeft ook een goed-klinkenden naam als vrije vertaler in 't Duitsch der verzamelde werken van Guy de Maupassant. - In 1863 te Hannover geboren, bracht von Ompteda het bij de Saksische huzaren tot ‘Oberleùtnant’. Als zoodanig nam hij zijn afscheid, om zich geheel en al aan de letterkunde te wijden. Hij woont in Dresden, waar ook zijn laatste werk hoofdzakelijk handeling heeft.
Alwis Rossbach
Die vor den Toren (fr. 7,50) en Benigna (fr. 7,50) bij R. Ackermann, Groenplaats, Antwerpen.
|
|