Vlaamsche Arbeid. Jaargang 5(1909)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] Verzen I Een matte mistdag was 't wijl ik u henen-leidde naar 't oud-stil klooster-huis in staag gedruisch der stad, en zoende u in uw lokken, toen de tijd verscheidde en met uw zoen ontvlood al wat ik teederst had. Maar toen ik keerde langs de wijde luide straten en 't neevlend neigen van een reine heimwee-vlam, en later, door den avond - waar we traag-verlaten veel bloemen plukten - ik bij 't schuchter dorpje kwam en in het huis, nu rustig, waar nog dezen morgen uw blijde stemmen zongen, lijk een vogel-lied, voelde ik mijn eenzaam hart in loomen droom geborgen bang beven, als op d' heide 't hooge water-riet. Nu gij zijt heengegaan mag ik uw meisjes-droomen ontblaren, blad na blad, als men een bloeme doet in warme kamerstilte en ruischen van de boomen in zilvren avond waas zoo zacht en balsmend zoet. Nu zijt gij ver, mijn lieve, en bidt uw blanke beden voor mij die mijmren blijf in 't ledig vrede huis en viert in sierlijk goud de strenge feestlijkheden en kust den Bruidegom aan 't groote kloosterkruis. II Zoo wij, in blijden waan ons leven mooier dachten gelijk een late landschap of een witte tuin en 't suizen van den wind door avond-boomen-kruin, en 't lied der lieven als waar gouden voglen lachten die bij den dageraad, de zomer blonder dachten, zoo wij niet wisten hoe, na spel in bosch en beemd, bij meidoorn-hagen, ons de vreugde zou ontvreemd [pagina 115] [p. 115] en we in den bangen nacht wijd-eenzaam zouden wachten en weenen pijnlik-stil en naar den morgen trachten, dan waren we niet vroom, als in een droom, gekomen uit sombre schaduwing van bloemen en van boomen, en hadden niet Uw Hoofd, waarop de Vrede rust met reine hoop naar Zon en Liefde en Licht, gekust... Zoo wij in blijden waan ons leven mooier dachten... III De tuin was ijdel in de lijdzaamheid der boomen waar vruchten, die nu blozend waren, stil en warm verborgen hingen, en 'k niet meer uw zachten arm geleiden mocht langs 't pad waar d'herfst was neergekomen. Hier speeldet gij - en 't glanzen van uw gouden haar herdacht ik aan 't geluidloos wijde wolkendrijven wijl onze blijde harten dolend samenblijven bij 't wazig westerwoud waarop ik mijmrend staar. De simfonie der voglen die nu schuchter vlood uit kalme Minzaamheid van schemerende hoven was minder mooi als uwe stem in 't innig rood der zuchten-àl die boven onze hoofden schoven. De weemoed-wolken van eenzelvige eenzaamheid gaan ruischloos door 't geluchte als droef ontnomen droomen en voor dees ijdle tuin van lijdende avond-boomen voel ik zoo bitter waar hoe gij m'ontvlogen zijt. Karel van de Vijver Vorige Volgende