Vlaamsche Arbeid. Jaargang 5
(1909)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
De bijzonderste Vlaamsche Tijdschriften sinds 1878Ga naar voetnoot(*)Mijnheeren,
Het is een aangenomen feit dat sinds het verschijnen van het tijdschrift ‘De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle’ in 1878, de vlaamsche tijdschriften merkbaar aan invloed en beteekenis gewonnen hebben. Waar de oudere Vlamingen der Conscience-periode in hunne locale tijdschriften als ‘Het Taelverbond, De Rederijker, De Toekomst, De Morgenstar, De Middelaer, enz.’ geenszins over eene belangrijke uitgebreidheid aan lezers en gevolgentlijk over eene ruime sfeer van invloed beschikten, is deze toestand gunstiger geworden voor de hedendaagsche vlaamsche tijdschriften. De volkskultuur is over het algemeen tot eene hoogere waarde gekomen en de zelfbewustheid van het ras heeft zich laatstmaal ernstiger en sterker nog gaan uitspreken. Voor de vlaamsche tijdschriften is dit allermeest een gunstig en voordeelig teeken. Want nu zal de hoofdidee die in elk dezer tijdschriften eene geestelijke richting aanwijst naar een vooraf-betracht doel, door elkeen die tot eene min of meer groote bewustheid zijner ras-eigenaardigheid gekomen is, vollediger kunnen genoten worden en zelfs tot in de pit nageproefd. De invloed van het tijdschrift wordt effenaf merkbaar daardoor en de geestelijke horizont breeder en dieper. Tijdschriften immers zijn de nekspieren der vlaamsche Beweging en de onmisbaarste bemiddelaars tusschen de geest-noodwendigheid en het rasgevoel van ons volk. Het gemis aan een lezend publiek en de beperkte uitgebreidheid der sfeer van invloed bij de oudere vlaamsche tijdschriften is verklaarbaar zoo wij de omstandigheden nagaan waarin de oudere Vlamingen toenmaals verkeerden. De verdrukking en miskenning van het vlaamsch taal- en volksgevoel was nog altijd de gemeene doenwijze; wie Vlaming was stond minstens gelijkaardig aan de opvatting die men erop nahield over wat een ‘vrijdenker’ of ‘liberaal’ wel mocht zijn; het stelsel der verdachtmaking deed dag aan dag vorderingen en voor de Katholiek zoowel als voor de andersdenkende was het minstens gevaarlijk zich als Vlaming te doen gelden. | |
[pagina 2]
| |
Men oordeele daaruit hoe betrekkelijk klein het karaktervolle publiek was dat een openlijk vlaamsch-literair tijdschrift zonder teruggehoudenheid onder iedermans aandacht dorst brengen en er zijne groote genegenheid voor uitspreken; immers was het een bekend feit dat de franschgezinde niet aarzelde tegenover deze vlaamsche vrijmoedigheid de meest slinksche middelen aan te wenden welke zijn staatkundig overwicht hem veroorloofden. Voege men daarbij nog andere belangrijke factoren die de stelselmatige verfransching van ons volk in de hand werkten, dan is het aannemelijk hoe waardeloos en middelmatig de leeslust van het vlaamsche publiek zich uitstrekte en de sfeer van invloed der vlaamsche tijdschriften niet altijd deze der localiteit overtrof waarin ze verschenen. Tevens was de wijze der sociale gemeenschapsmiddelen toentertijd geenszins van aard de verspreiding der oudere vlaamsche tijdschriften te bevoordeeligen. In het jaar 1878 - het naast bij aan al te weinig gewaardeerd keerpunt der Vlaamsche Beweging - ging er niettemin eene weifeling van dagklaarte op aan den uitgeleefden gezichteinder van Vlaanderen. Onder het bestuur van Coopman en Victor de la Montagne verscheen de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle. De bijzonderste elementen der toenmalige letterkunde vonden er in hunne groepeering en uitdrukking; reeds was daarin de grondslag gelegd van den opkomenden bloei der hedendaagsche vlaamsche literatuur; Prosper Van Langendonck en August Vermeylen immers beproefden er hunne eerste dichtmaten en prozaopstellen. De rol van de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle was dan ook eene inleidende op de hedendaagsche letterkundige beweging en aan dit tijdschrift valt alvast de groote eer te beurt niet alleen de voornaamste uitdrukking geweest te zijn van de Strom ù. Drangperiode onzer jonge literatuur, maar tevens te hebben bijgedragen tot de mogelijkheid der opkomst van het nieuw geslacht. Jong Vlaanderen, dat kort daarop in 1889 tot de uitgave werd gebracht was het beslisten kortstondig proeludium dat de onmiddelijke verschijning van Van Nu en Straks (1893) aanmeldde. Weliswaar ging het doek open op eene haast ledige zaal maar de zeldzame toehoorders konden met ontroering bestatigen hoe in zijnen aard zeldzaam-rijp en onverwacht stevig Van Nu en Straks de uitdrukking werd van het jong geslacht omstreeks 1893. Onder den voornamen invloed van La Jeune Belgique en De Nieuwe Gids en rechtstreeks onder de letterkundige beteekenis staande van Guido Gezelle en Rodenbach, was het jonge tijdschrift aanvankelijk | |
[pagina 3]
| |
meer de absoluut-persoonlijke uitdrukking zijner talentvolle redacteurs en elk richtsnoer van een bepaald leerstelsel volstrekt vijandig; het collectief resultaat bleek daarom minder het product van vlaamschen nationaliteits- en traditiezin dan dit van eene gansch persoonlijke kunstuiting, dat bij enkelen hunner buitendien op een sociaal-anarchistische grondslag zijn ontstaan vond waarbij onwillekeurig het verband der vlaamsche traditie verbroken werd. Een overdreven zin naar individualiteit en het betrachten der oplossing van het sociale vraagstuk door de anarchistische maatschappijleer, waren factors die - bij dit tijdschrift - zijn invloed en beteekenis toenmaals beperkten; slechts op onze dagen gaat het mogelijk worden de niettemin stellig-groote weerde der Van Nu en Straks-beweging naar hare hoedanigheden en gebreken te leeren schatten. In zoo verre werd de doode nutteloosheid van den anarchistischen grondvorm van Van Nu en Straks door zijne redacteurs nadien ingezien, dat, toen in 1903 het tijdschrift Vlaanderen optrad - wellicht nu door eene vergroote angstvalligheid - niet alleen de anarchistische levensopvatting - zooal niet gewijzigd dan toch beslist geweerd - maar ook iedere andere sociale strekking liefst overal vermeden werd. Heeft Streuvels daar zelve niet aan de fatalistische oplossing zijner novellen vaarwel gezegd en is de anarchieke meening van August Vermeylen niet opmerkenswaardig gewijzigd? De sociale oplossingen van J. Mesnil en Domela Nieuwenhuys in Van Nu en Straks waren ons in feite onverschillig en lieten ons eenzaam; enkel wat Van Nu en Straks ons aan waarheidsvolle en menschelijke schoonheid bracht, kon ons diep ontroeren en werd aannemelijk. Alle volksheil zou nu verwacht worden van het zuiver vlaamsch schoonheidsgevoelen dat, waar het mogelijk was, met de rechtmatige betrachtingen der geintellectualiseerde Vlaamsche Beweging zoude samengaan. Zoo deed de oudere Van Nu en Straks-groep in het tijdschrift Vlaanderen eene bloedaderlating op zich-zelve en kwam eenige stappen nader tot eene soort vlaamsche traditie die zij voortaan door het beste wat de vlaamsche literatuur toenmaals aan elementen bevatte, ging betrachten. Deze wijziging was uiterst gelukkig; door een minder groot belang te gaan hechten aan de oplosingen der anarchistische sociologie en weder een geest der echte traditie te gaan huldigen, werd de werkkring van Vlaanderen ruimer en uitgebreider en deed men eene beslissende toenadering tot het volk. In dit tijdschrift heeft de vlaamsche letterkunde tot nu toe zich het meest volkomen uitgesproken. Nochtans | |
[pagina 4]
| |
viel er eene grootere generositeit van gevoelens in Van Nu en Straks op te merken. Laat mij toe, Mijne Heeren, uwe aandacht te verzoeken op de beteekenis van een jong tijdschriftje Alvoorder dat tusschen het bestaan van Van Nu en Straks en Vlaanderen in, te Antwerpen verscheen en meer op eene historische weerde mag aanspraak maken dan op eene literaire, daar het enkele elementen leverde voor de latere letterkundige beweging en zijn invloed gelden deed tijdens de oprichting van het tijdschrift Vlaanderen. Alvoorder bestond meestendeels uit vrijzinnige elementen en eigentlijk uit deze eener scheiding in het antwerpsch-anarchistisch levensmidden waarvan de weekblaadjes Ontwaking en Onze Vlagge destijds de bijzonderste brandpunten waren; deze scheiding tusschen anarchistische, bevriende elementen vond daarin zijne oorzaak grootendeels dat enkele hunner, walgend van de sociologische kleingeestigheid eenigen onder hen, heil en verruiming van levensinzicht zochten, wat enkel door de kunst alleen kon geschonken. Later in 1909 voerden levensomstandigheden de meeste elementen dierzelfde groepeering terug bijeen in het tot een tijdschrift gewijzigde Ontwaking dat nu weer op eene vernieuwde wijze tracht aan het woord te komen. Voor de geschiedenis der laatste letterkundige beweging is het belangwekkend te weten hoe de strekking van het anarchistische levensinzicht beurtelings door Alvoorder en wat later door Vlaanderen werd verlaten. Zelfs in de hedendaagsche Ontwaking zal deze zelfde strekking langzamerhand aan belang en weerde verliezen om plaats te maken voor een algemeener en vlaamscher kunstuitdrukking. De toestand der vlaamsche katholieke tijdschriften was omtrent het tijdperk der verschijning van Van Nu en Straks en vooralsnog op onze dagen nog, minder opvorderend en gewichtig. Noch de Dietsche Warande die reeds in 1855 aan het woord kwam, noch het jongere Belfort hetwelk in 1886 verscheen, bevonden zich toenmaals dichtbij genoeg de belangrijke omstandigheden en keerpunten der letterkundige beweging, waar zich Van Nu en Straks met eene uitnemende weerbaarheid schrap zette, om veel te hebben bijgedragen tot de literaire vernieuwing der vlaamsche kunst. Eene al te groote angstvalligheid voor den nieuwen vorm die zich aanmeldde was toentertijd voor deze merkwaardige katholieke tijdschriften wellicht het groote beletsel dat hun geestelijke horizont verengde en nog maar steeds op een verouderd spoor van kunst en schoonheid eenige voorvaderlijke droombeelden deed naloopen. | |
[pagina 5]
| |
Anderszins was het in Holland, waar de katholieke literateurs spoedig genoeg de kostelijke weerde der Nieuwe Gids-beweging begrepen en deze dan ook naar katholieke inzichten hebben bewerkstelligd. Wat nog de toenmalige katholieke vlaamsche tijdschriften in eene noodzakelijke ondergeschiktheid bracht tegenover de klassieke Van Nu en Straks-groep is het feit dat wellicht enkele redactieleden dezer tijdschriften onwetend waren van de wijze waarop de dingen zich in Vlaanderen omgooiden en zelfs wanneer ietwat der Van Nu en Straksbeweging hen bekend scheen, zij de geestelijke beteekenis der nieuwe betrachting ging misvatten en verkeerd aanmelden. Hun verouderd kunstinzicht was tevens in sterk verband met eene opvallende vorm-onmacht, waardoor het hen niet altijd kon gelukken de deugdzaamste waarheden zelfs op eene oorspronkelijke wijze uit te drukken en deze daardoor bij de menigte ingang te doen vinden. Niettemin stemde het tot voldoening toen in 1900 de Dietsche Warande met Het Belfort tot een tijdschrift samengesmolten werd; dit bracht verandering in den ondergeschikten toestand en langzamerhand begon de zwaarmoedige lucht boven het katholieke Vlaanderen op te klaren. Onder de verdienstelijke hoofdleiding van Mejuffer Belpaire gingen de beide hervormde tijdschriften beslist nieuwe wegen op en toen de Van Nu en Straks-beweging geenszins meer doelmatig genoeg kon weggedacht en zelfs de invloed van dit belangrijke tijdschrift op meer dan ééne bladzijde van Dietsche Warande en Belfort te bespeuren was, begonnen de katholieke jongeren in Vlaanderen eenige hoop te koesteren omtrent de vernieuwde inzichten van dit belangrijk tijdschrift... Terzelfdertijd geraakte het literaire katholieke leven in Vlaanderen tot eene veelzijdiger en verscheidener uitdrukking. In West-Vlaanderen vond de particularistische, letterkundige beweging hare rechtstreeksche uitdrukking in Biekorf dat in 1889 verscheen en op eene achtensvolle wijze de zuivere Gezelle-traditie tot op onze dagen wist voort te zetten. Zijn stand is dan ook geheel apaart nevens de beteekenis van andere vlaamsche tijdschriften en waar het particularisme niet meer op onze dagen met diezelfde intensiteit, als voorheen onder Gezelle, hervormde wegen aanwijst voor het hedendaagsch geslacht, is zijn keurig volgehouden alleen-staan opmerkenswaardig. Onder de verhevenheid van het Kristen Ideaal eenerzijds, de nieuwste letterkundige strekking en Rodenbachs-Blauwvoeterij anderzijds, verscheen Jong Dietschland in 1898, onder de leiding van Lodewijk Dosfel. | |
[pagina 6]
| |
Wij herinneren ons nog hoe dit veel-belovend studententijdschrift niet bij elke aflevering onze volstrekte goedkeuring kon wegdragen daar naar ons bescheiden inzien de letterkundige betrachtingen zich nog somtijds te laag aan den wal bevonden om bij iedere gelegenheid de hulde aan iedere groote kunstuiting weggelegd, te verdienen; wij meenden daarvan de grootste reden te onderscheiden in eene al te groote toegeeflijkheid der opstellers tegenover het minderwaardig letterkundig werk der vlaamsche studenten. Eerlijkheidshalve moeten wij er bijvoegen dat de laatste afleveringen van Jong Dietschland (1909) de vorige jaargangen beslist vooruit staan, wat aangaat de literaire weerde van hun inhoud en zelfs de wijze der uitgave. Beloftevol en de uitslagen van Jong Dietschland veruit overtreffend, verscheen in 1905 te Leuven het tijdschrift De Groene Linde, onder de hoofdzakelijke leiding van Jozef de Cock. Door de resultaten van een tweejarig bestaan - en geenszins naar het voorwoord - betrachtte De Groene Linde de tolk te zijn der Leuvensche literaire studentenjeugd maar vond daarin naar ons persoonlijk vermoeden, evenals meestendeels voor Jong Dietschland, een beletsel tot eene algemeen-vlaamscher ontwikkeling. Immers niet alles wat studenten schreven had genoegzaam die klassieke rijpheid wat alleen waarborg is voor iedere sterke kunstuitdrukking; wat trouwens zeer aannemelijk is voor elke Universiteits-jeugd, wier geestelijke ontwikkeling nog te weinig persoonlijk is en te veel onder den rechtstreekschen invloed der Hoogleeraars staat, om in elk voorkomend geval belangwekkend te mogen zijn. Niettemin aan de bekwame hand van Jozef De Cock vooral ging het eene invloedrijke plaats in de letterkunde innemen, wanneer door onzuivere omstandigheden waarvan de feiten nog versch in ieders geheugen liggen, zijn verschijnen in 1906 te Brussel gestaakt werd. Eenigermate mag het ontstaan van De Groene Linde verondersteld worden in diezelfde redens welke het voorwoord van Vlaamsche Arbeid deed gelden om zijn verschijnen te verklaren, hoewel geenszins naar dezelfde volstrektheid als toenmaals voor dit laatste tijdschrift blijken mocht. De hoofdzakelijke, zedelijke reden van het ontstaan van Vlaamsche Arbeid behoeft immers aangenomen uit de ontevredenheid die toentertijd onder enkele vlaamsche katholieke jongeren heerschte opzichtens Dietsche Warande en Belfort. En daartoe bestond er meer dan eene oppervlakkige aanleiding. Enkelen onzer hadden zich voorgesteld dit oudere tijdschrift naar eene jeugdiger opvatting te vernieuwen, maar de groote | |
[pagina 7]
| |
angstvalligheid die hen van wege eene verouderde redactie te beurt viel, deed hen weldra deze poging opgeven. Men voege daaraan toe de wrevelige gemoedstemming tegenover zoo futloos eene stichting als het Davidsfonds, wiens boekenuitgave nu nog een halve eeuw achteruit staat op deze der bekende hollandsche Wereldbibliotheek, opdat niet iedereen met eene groote liefde ging verlangen naar eene bevredigende oplossing. Daartoe met Vlaamsche Arbeid tegelijkertijd werd eene boekenuitgave gesticht, die beide met beperkte middelen in deze noodzakelijkheid betrachtte te voorzien. Het schijnt ons overbodig hier nogmaals voorbeelden aan te halen die mogen getuigen van de ruwe beproeving welke Vlaamsche Arbeid reeds ruim vier jaargangen doorstaat om zijn goed recht. Bovendien is het nog te vroeg voor Vlaamsche Arbeid zich op belangrijke uitkomsten te mogen beroepen, maar onbetwijfelbaar is het haar reeds als eene goede verdienste weggelegd hoe zij een gelukkig aandeel bijbracht in de verruiming van den katholieken gezichteinder waar tot nu toe de opvatting eener katholieke kunst uitsluitend gelijkaardig was aan deze eener confessionneele; verder heeft zij het katholieke levensinzicht evenwichtig genoeg begrepen om andersdenkenden - waar zij eerlijke kunst voortbrachten - aan de gemeene tafel te laten aanzitten; eveneens aan deze katholieke letterkundigen - welke de jongsten in de reeks waren - liet zij bereidwillig toe hunne eerste talentvolle opstellen in zijne afleveringen te gaan beproeven, wat hen tot dan toe in een ander tijdschrift niet altijd mogelijk geweest was. Ook heeft zijne Boekenuitgave een onverhoopten bijval gevonden bij de intellektueele katholieken die zich niet over de uitkomsten van het Davidsfonds hebben te verheugen. Sindsdien heeft het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort nochtans eene gedeeltelijke verzuivering ondergaan en werden enkele oudere elementen der Redactie door eenige jongere krachten vervangen wier medewerking tot hier toe verblijdende uitslagen opleverde. Inzonderheid is de laatst aangekomene - de knappe kritikus J. Persyn - om zijne loffelijke toewijding aan deze Dietsche Warande-hervorming uitnemend te prijzen. In 1905 verscheen het tweemaandelijksch tijdschrift De Vlaamsche Gids dat zijn oorsprong vond in het oudere maandboekje van het Willemsfonds en, zich steunende op de vrijzinnige gevoelens van het liberalisme, dezes invloed wenschte te doen gelden op den stand der tegenwoordige vlaamsche letterkunde. Evenwel is tot nu toe de waarde van dit tijdschrift beperkt door | |
[pagina 8]
| |
de systematische engheid van het partijprogramma en is het droombeeld eener liberale kunst geenszins mogelijk, daar de kunst minstens hare schoonheid opdoet aan politische gevoelens, waarom dan ook - als practische uitslag zij het aangehaald - het dichterschap van J. Vuylsteke en J. De Geyter zoo zeer mag betwijfeld. Daar het katholicisme eene algemeen-menschelijke levensopvatting huldigt en oprecht niet beperkt wordt tot eene tendentiense drijfjacht naar belgisch-staatkundige bedoelingen, ligt het voor de hand hoe eene katholieke kunst zeer wel mogelijk is. ‘Klerikale’ kunst, - waar wij de ondergeschiktheid der katholieke idee aan staatkundige doeleinden willen door verstaan - is dan ook evenzeer onmogelijk als liberale kunst. Wat dan ook De Vlaamsche Gids in het tijdverloop van vijf jaargangen aan goede bijdragen moge bevatten, staat dan ook, buiten de staatkundige sfeer zijner actie, in den zin eener algemeener en natuurlijker levenswaarheid. De redactie van De Vlaamsche Gids is meer wetenschappelijk dan literair samengesteld en buiten twee bekende letterkundige namen - Pol de Mont en Maurits Sabbe - zijn de overige redactieleden meestal verouderde elementen, die wij - zonder vrees voor tegenspraak - voor de oude Garde der vlaamsche letterkunde mogen aanmelden. Om deze verscheidene redens staat De Vlaamsche Gids het meest achteraf in de reeks der moderne vlaamsche tijdschriften en mag de allerlaatste literaire uitdrukking in Vlaanderen geheeten. Zelfs op wetenschappelijk gebied heeft zij niet altijd lauweren geoogst; de artiekels over het Modernisme door J. Vercoullie gaven er laatstmaal eene bedroevende getuigenis van in zooverre dat de wetenschappelijke invloed van den Gentschen hoogleeraar onder dit opzicht in Duitschland opvallend beperkt werd en tot de eenvoudigste beteekenis teruggebracht. Er blijft ons nog eene meening te zeggen over het tijdschrift Iris dat op zulke opmerkelijke wijze beproefde uit de verdwijning van Vlaanderen gave munten te slaan; na eene kortstondige leefbaarheid van enkele maanden werd de mooie uitgave geschorst. Zijne leegheid aan een voornaam-afgeteekend kunstideaal en de heteroclitische samenstelling zijner redactie droeg daaraan grootendeels schuld, zijne letterkundige en maatschappelijke bedoelingen bleken dan ook onbestemd en dilettantisch; in Vlaanderen bracht zij geene geestdrift bij. Het tijdschrift Nieuw Leven dat te Gent door Herckenrath uitgegeven wordt heeft eene ernstiger organisatie en de vrijzinnige opvatting zijner redacteurs heeft eene jongere en frisschere levenskern | |
[pagina 9]
| |
in zich om later waarborg te mogen zijn voor eene degelijke kunstuitdrukking. Het is spijtig er niettemin te moeten aan toevoegen hoe het bij zijn aanvang op eene ergerende wijze onder de middelmaat onzer vlaamsche studententijdschriften bleef en slechts door de nieuwe hervormde reeks - zoo het ons altijd niet duidelijk is in hoeverre zijn verschijnen aan eene waarachtige behoefte beantwoordt - het bewijs van levensvatbaarheid gegeven werd.
Op het einde mijner verantwoordelijke taak gekomen, Mijne Heeren, ga ik mij onwillekeurig voorstellen Ued. wellicht mistroostig gelaten te hebben over sommig voorkomen der hedendaagsche vlaamsche tijdschriften en, inzonderheid deze van katholieke uitdrukking bedoelende, U somtijds meer edik dan olie doen smaken hebben. Slechts was het mij te doen geweest, op grond eener persoonlijke ervaring de beteekenis die ik in deze behandelde tijdschriften meen te vinden niet in het minst te hebben doen oorsprong nemen in ingebeelde toestanden. Op zekere oogenblikken was de werkelijkheid zoo levendig tastbaar onder de handen dat van ons de twijfel weg was slechts een schamel oogenblik op verkeerde wegen te hebben vertoefd. En ware het dat voor Ulieden dezelfde gegrondheid mijner opmerkingen mochte blijken, zou mij daardoor het gulle bewijs geleverd worden dat sommige bedilzucht niet in het minste haar onstaan vond in eene persoonlijke ontevredenheid opzichtens enkele voorbijgaande toestanden, maar meestendeels in eene toenmaals algemeener wanorde der vlaamsche katholieke kunst, waarvan de anormale sporadische gesteldheid door ieder onzer gemakkelijk aan te wijzen valt. Een deel deze wanorde zal opgeheven worden zoo wij ons kortelings zouden mogen verheugen in de vervlaamsching van het vrije Onderwijs, wat enkele toestanden als hierboven-genoemde ruim zal verbeteren en doen verdwijnen. Want naar ons bescheiden inzien had de algemeene aard van minderwaardigheid der katholieke vlaamsche tijdschriften op een zeker oogenblik tegenover het meerdere der anderen, vooreerst daarin zijne hoofdreden en beantwoordt het slechts aan eene natuurlijke noodzakelijkheid zoo een katholiek Vlaming een hooger en lager onderwijs door de moedertaal zal gaan genieten. Dan alleen is het te voorzien hoe menigeen onzer over eene fijnere vormvastheid, eene edeler woordvolkomenheid en een gepaster taalvermogen zal beschikken, welke de buiten-gewoonste hulpmiddelen zijn voor eenen nieuwen tijd. Karel van den Oever |
|