Vlaamsche Arbeid. Jaargang 4(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 367] [p. 367] De Blijde Tocht Wij, die nu samen gaan ter toekomst, zonder vrees voor wat gebeuren moge in onbekende tijden, daar we alles proefden wat een mond ooit smaken mocht, en sterk omstaald zijn door het kloek-doorstreden lijden, wij voelen voller ook de waarheid van Gods woord, dat vree voorspelde en rust na schijnbaar eindloos stormen. Want wat geschiedde móést, om hart en ziel volmaakt naar zijn oorspronkelijk beeld en wezen te vervormen. Nu zijn we zuiver, gansch ontgrofd van bolster, die ons fijnst begrip omsloot, en 't groeit nu, spijts het gure getij, waarin zooveel van andrer bloeisel dort, te rijker op en schoon met iedre blijder ure. O, wat is 't heerlijk in ons bei de strooming van elkanders machtge liefde als zee te voelen deinen, te staren op 't oneindge, en 't menschelijke in God, den oorsprong van 't bestaande, als drop te zien verdwijnen. We wandlen als op wölke', en schouwen 't leven laag, dat eens ons overgolfde en meesleurde lijk wrakken. De zon, des Heeren zon laait in onze oogen, en we hooren de eeuwigheid in ieder zuchten snakken. Kom, kom. Wij zijn de kindren, de uitverkoornen van Diengene die ons riep en wenkte en troostte en staalde. Kom, kom. We gaan te saam naar 't eenig doel, naar God, met liefde die uit Hem in onze zielen daalde. Constant Eeckels Vorige Volgende