Vlaamsche Arbeid. Jaargang 3
(1907)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
Michel-AngeloKent gij het gedicht van Barbier over de Fransche Omwenteling, het wit paard dat met zoevenden vierslag Europa doorstormt, tot er iemand kracht genoeg voelt in de vuist en in de dijen, om 't gebit te wringen tusschen de kinnebakken en de flanken te berste te prangen, en het hollende paard te doen stormen waar hij wil. Napoleon. Die witte schimmel is als het symbool van iedere omwenteling, zij moge dan gebeuren op staatkundig of artistiek gebied. Onder den prikkel der begeestering gaat het menschdom, met staal-stijven wil, op zoek achter 't nieuwe ideaal dat leeft vòòr den geest der tijdgenooten, maar in eene droevige ongenaakbaarheid; en eene wilde kracht wordt er geboren die ten dienste staat van wie ze breidelen kan. Zoo stond het ook met de Renaissance. Ik beken gaarne dat heur ideaal valsch of ten minste onvolledig was; maar 't valt niet te ontkennen, onder den drang der nieuwe gedachten en der nieuwe wilskracht spatte de oude tronk der kunst (ik spreek hier bijzonder van schilderen beeldhouwkunst) open in nieuw tooisel van bot en bloem. De natuur werd dieper ingestudeerd; de techniek werd uitgewerkt; perspectief en half-duister ontsluierden nieuwe gezichteinders; en 't waren als zoovele middelen die slechts wachtten op de komst der grooten om hunne gedachten en droomen te veraanschouwelijken. En zij kwamen! Na 't lang en lastig wroeten der 14de eeuw, komen Masaccio, Ghirlandajo, Ghiberti, Donatello, Botticelli (ik noem hier enkel diegenen die ten volle meededen aan de Renaissance); en achter die verkondigers, komen de Koningskinderen Lionardo Da Vinci, Raffael, Michel-Angelo, hun eigen gansch meester, die met de reuzenmacht van hun genie den breidel werpen op de krachten van 't hollende paard en het dwingen te stijgen naar den steilen berg van hun ideaal. 't Ware kinderachtig zijne eigene gedachten, ze mogen dan nog zoo waar zijn, te willen opdringen aan kunstenaars die leefden in andere tijden en omstandigheden; 't ware hunne werken systematisch kleineeren. Hebben zij hier of daar gefaald, hebben zij de schoonheid niet verstoffelijkt (en zal men daar | |
[pagina 115]
| |
ooit wel in gelukken?) dan toch hebben zij eene schoonheid veraanschouwelijkt en om die schoonheid moet men blij zijn, waar men ze ook vinde. Il achtte die bemerkingen noodig voor ik Michel-Angelo bestudeeren wil.Ga naar voetnoot(1)
De eerste en de laatste indruk dien Michel-Angelo u laat is een indruk van grootschheid. Macht, is 't eerste en laatste woord dat men vindt bij 't aanschouwen zijnen werken. Van natuurwege was Michel-Angelo een machtige denker. Grootsche en strenge denkbeelden bevolkten zijnen geest en wereldgevoelens en werelddriften liepen storm in zijne borst.Ga naar voetnoot(2) Bewust van God een groot talent te hebben ontvangen en dat talent te moeten gebruiken tot veredeling zijner medeburgers, zag men hem niet mee- | |
[pagina 116]
| |
doen in 't wufte en zondige schildersleven van zijnen tijd; hij leefde alleen, ongehuwd, met nen getrouwen knecht, in gestadige oefening en volmaking zijner kunst. Zijn groote troost - Michel-Angelo werd vaak gedwarsboomd, vaak bedrogen en vond in alle geval weinig troost in den omgang met de menschen - was 't lezen zijner lievelingsschrijvers: Ezechiel, Isaïas, Dante, Savonarole; geene dichters van flauw liefdegefleem, maar mannen die spreken van Gods visioenen in eene taal die rolt als neerstortende rotsblokken. En gedrapeerd in die grootschheid wilde hij zijn beelden rijzen zien. Zijn David moet gereed staan tot den strijd, in al de overmacht eener zekere overwinning. ‘Saul heeft er duizend verslagen; David, tienduizend’ zullen de vrouwen van Israël zingen; en de jongeling is er van bewust. Zijn lippen zijn saamgeperst, en zijn donkere oogslag, die zoekt naar den vijand, is ernstig, maar niets getuigt van vrees of onrust. Mag hij geene torens van hoop bouwen op dien forschen stierennek, en hangt ze niet aan zijne zijde, die wondere rechterhand in wier spieren er krachten schuilen om den wereld te verwrikken? Zijne Slaven zuchten niet onder het juk der slavernij: met opgejaagde borsten, met lichamen die in stervensnood ineenzakken zonder ergens te kunnen steunen op een spierenkwast, zinken ze in den niet. En die reuzenbeelden die op de Mediceische graven liggen en slechts door een mirakel het evenwicht kunnen houden op die enge grafdeksels, met welke verveling draait de ‘Dag’ - of hoe men het beeld dan ook noemen wil - den kop naar 't nieuwe zonnelicht: waarom hen wekken ook tot den gewonen slenter van alledaagsche nietigheden en laagheden? En die ‘Nacht’ met welke wanhoop, met welke loodenzwaarheid laat ze heur vallen na de instorting van al hare grootsche plannen. | |
[pagina 117]
| |
En zijn Mozes! 't beeld waarop de populariteit van Michel-Angelo grootendeels rust (waarschijnlijk omdat hij hier minder afweek van de heerschende gedachten). Men moet dat beeld bestaren, lang, men moet kleur leggen op dat aangezicht, bloed doen vloeien in die opgezwollen aderen, men moet het zetten op de hoogte van 20 meters waar het voor gebeiteld is, en dan, ja, moet men vuur zien sparkelen uit die oogen, dat voorhoofd zien stralen, dan moet men boven zijnen kop de reuzengestalte voelen wegen van dien Mozes die veertig jaren een weerbarstig volk moest sleuren door de woestijn. Ziet hem zitten op den rechterstoel, of liever, ziet hem rechtspringen; zijn rechterarm drukt de steenentafelen: straks vliegen ze verbrijzeld tegen den berg; de hand vaart in geweldigen toorn door den geweldigen baard; de linkere moet de gramschap stillen die aan 't zieden is in hem; en zijn vlammende oogen kijken naar de oproerigen ginder! Slingeren Core en Abiron het wierookvat met heiligschendende hand? of zijn dwaas getier en zondige afgodendienst gestegen tot waar hij sprak met God op de kruinen Sinaï's? Zijn die beelden niet titanisch-machtig? En 'k moeste bijna al zijne beelden op sommen; 'k moeste bijzonder zijne fresco's aan stippen als voorbeelden dier terribilita; en God den Vader die rustend op eigen kracht, aan stormt als een wervelwind; hier ziet men Hem rugwaarts, daar komt Hij almachtig aangedreven. Is er dan geen enkel weekgevoelen? Ik spreek niet van geweldige droefheidGa naar voetnoot(1) of van dien reuzen-weemoed die ligt op bijna al de beelden van Michel-Angelo, maar heeft hij dan nooit stille droefheid of stil genot willen uitbeitelen? Zeker, ze is zoo stil-schoon, zoo rein, zoo goddelijk bedroef en gelaten, die ‘Pieta’Ga naar voetnoot(2) en de plooien der kleederen die wentelen en gaan en komen doen die gelatenheid nog beter uitkomen, en het lichaam van den Zaligmaker wiens schouders naar omhoog werken om dan het hoofd neer te smakken, spreekt zoo stil van eene verrijzenis. Men kon hier nog wijzen op de Madonna van Brugge, op de voorvaderen van Christus, die staan in de lunetten der Latijnsche kapel, en op de Pieta van Florentië; maar die uitzonderingen doen den regel niet verwerpen. Omdat Michel-Angelo immeraan zijn eigen uitsprak, dragen zijne werken ook het kenmerk van hunnen oorsprong, zijn geweldig als de gedachten en gevoelens van den kunstenaar. Michel-Angelo is de vertolker van de over-menschelijke grootsche gevoelens. | |
[pagina 118]
| |
Al wat Michel-Angelo ons beitelen wil is 't golven van een gevoelen door 's menschen lichaam, de uitwerking of beter nog vermits er hier spraak is van een groot, spontaan gevoelen, de ontploffing van dat gevoelen in 't spierenweefsel. De gelaatstrekken blijven wat zij zijn: de bijzonderste spiegel van wat er binnen in 't gemoed roert, maar om hunne eigene schoonheid worden die gelaatstrekken - en dat is waar voor de lijnen in 't algemeen - niet bestudeerd. Michel-Angelo is er dus niet op uit de lijnen te veredelen, te puren, ze te ontdoen van wat er te menschelijk in hen schuilt; en 't moet ons dan niet te zeer verwonderen dat in 't werk waarin Michel-Angelo zijne strekking tot hare uiterste consequenzen dreef, in ‘'t Laatste Oordeel’ men de duivelen met de engelen konde verwarren verschilden de uitdrukking en het gevoelen niet. Bij hem is er geen spraak van etherische lijnen, nog veel minder van vleugelen, of lichtende lichamen. Michel-Angelo heeft heel zeker soms een lijnenspel gewild: b.v. die plooien der Pieta, die keeren op de borst in gestadig klimmen en dalen om eindelijk zwaar neer te vallen op de voeten van de Diep-Bedroefde; zòò in den ‘Dag’; gansch het lichaam, armen, schouders, romp zijn ineengedrongen, 't is als een klomp, eene muur waarachter die uit den hemel gevallen reus loensch naar 't verraad, en den slenter kijkt; en dan ineens storten al die lijnen naar onder. En die wonderschoone lijn die loopt van de oksels van David tot aan de voeten, zou men niet zeggen dat Michel-Angelo den linkerarm plooien deed om ze niet te verbreken? Maar het louteren, het cristalliseeren der vormen, dat intoom houden van 't uitbundige der bewegingen, zoodat er over 't geheel kalmte en rust ligt, beoogde Michel-Angelo in eenige zijner eerste werken, maar op rijpen leeftijd zeker niet. Michel-Angelo liet vele beelden onafgewerkt, velen steken nog in hunnen bolster; aan andere is maar hier en daar een houw gegeven, genoeg om 't gevoelen er in te leggen; misschien zou de meester die werken later volmaakt hebben; maar zeker is 't dat hij er, 't gevoelen eens ingelegd, genoeg aan had en in 't werken geenen lust meer vond. Rodin en de school van 't onafgewerkte zien dan ook in den meester, bijzonder der laatste jaren, hunnen voorganger. Toch is de kunst van Michel-Angelo geene zuiver-realistische kunst; blijft hij bij de natuur, hij vertiendubbelt ze, hij titaniseert ze, en hierdoor wordt hij een idealist; hij wordt lijk P. Kuhn, schrijft een ‘ideal-realist’. En zoo is 't: zijne beelden met hunne overmachtige vormen behooren niet meer tot dees aarde, maar wekken 't gevoelen op van halve goden die leven ginder ergens geschoord op wolkengeweld. Met die strekking kwam, bijna noodzakelijk, voor weinig dat men ze doordreef, een gebrek aan juiste verhouding tusschen de verschillende deelen van 't lichaam. Daarop steunen dan ook eenigen om Michel-Angelo te beschuldigen van eene zekere onnatuurlijkheid, zekere opgewondenheid, en om in hem de | |
[pagina 119]
| |
oorzaak te zien van de droeve school die ontstond na zijne dood en met schoolsche rhetoriek en groot-doenerij het armzalige der opvatting trachtte te bestoppen. Maar men mag dat feit uit zijn midden niet rukken; wie denkt er aan die ‘monsterachtigheden’ als men vòòr de beelden staat? ‘Ik ben zoo ingenomen met Michel-Angelo, schrijft Goethe, dat de natuur mij niet eens aandoet, want ik kan toch de natuur niet zien met zoo'n grootsche oogen als hij’. De invloed van Michel-Angelo was eerder betreurenswaardig, maar dat moet de leerlingen en de bewonderaars aangewreven worden, die niet wilden inzien dat men in de kunst immer zijn eigen uitspreken moet, nooit navolgen. Bij de dood van den meester dachtten zij dat zijn mantel op hunne schouders gevallen was; richtten als stelsel op wat slechts te rechtvaardigen was bij eenen Michel-Angelo en vervielen in manierismus. Slechts Michel-Angelo, bewust van wat hij kon, mocht hopen met zijn genie en zijne verbazende techniek die geweldige vormen te kunnen doen daveren onder den zonnedans van 't overdanige leven. Want het technieke kunnen van Michel-Angelo is verbazend. Zijne leermeesters en voorgangers brachten het vrij ver in de studie der natuur, maar 't is slechts door eigene studie en taaie oefening dat Michel-Angelo die handigheid verwierf in 't boetseeren van alle standen van 's menschen lichaam. Naar model-figuren schijnt de meester niet fel gewerkt te hebben; maar streng anatomische ontleding leverde hem alle geheimen, in zooverre dat hij naar 't levend model niet meer studeeren moest maar knoken en spieren samenbracht uit het geheugen, waarover hij dan een fijn vel trok. Eene eigenaardigheid van Michel-Angelo's techniek. Hij plooide gaarne de armen naar den kop toe om zoo 't lijnenspel van 't lichaam beter te doen uitschijnen, en omdat hij ondervonden had hoe machtig zulke romp zonder armen vooruitsprong. Kan hij die armen niet plooien naar het hoofd, dan stopt hij ze gaarne weg achter den rug (b.v. Mediceische Madonna). Als eene andere bijzonderheid kan men aanstippen het kort en bondig afwerken der bijzaken om de hoofdlijnen beter te doen uitspringen.Ga naar voetnoot(1) Wie heeft er ooit zulke reuzendriften verwezenlijkt, verlichaamd met zulke meesterschap in gebaar en tred? En nochtans Michel-Angelo werkte rap, hij ontwierp ras (de plannen verdrongen elkander in zijnen geest) verbeterde bijna niet of nooit, en 't ontwerp doorgrond, de maquette gemaakt, dikwijls zonder maquette, ging de beitel er maar op los. ‘Ik heb hem meer stukken zien houwen van zijnen blok op een kwartier als vier andere kunstenaars op drie, vier uren; en 'k zag hem werken met zulke razernij dat er stukken afvlogen van | |
[pagina 120]
| |
vier vingeren dik; moeste hij iets mis geweest zijn, zijn heel werk was verkorven’. Dit was dan ook soms het geval. 't Was als zag zijn blik in dien zuil een beeld leven, nog omsnoesterd, en hoefde hij maar te slaan om dat steenen bekleedsel te doen wegvallen. En 't is misschien grootendeels aan die vlugheid in opvatting en uitvoering te danken dat al zijne beelden zoo spontaan zijn, dat zij staan onder den drang van een plotseling gevoelen. Men vraagt zijn eigen niet af van waar komen die beelden, hoe zijn zij opgevat, wat moet die lijn beduiden? de tijd ontbreekt u; de beelden staan daar vòòr u, met hunne machtige gebaren en dringen u hunne gevoelens op, onverwacht, schielijk, lijk Michel-Angelo ze voor zijnen geest zag schuiven na 't lezen dier wondere profeten uit 't Oude Testament die u een beeld voor den geest smijten als eenen bliksemschicht. En om die vlugheid mag men Michel-Angelo niet ontleden lijk sommigen zijner tijdgenoten. Raffaello toetste en hertoetste zijne plannen en teekeningen in gestadige verbetering. Van Leonardo da Vinci kent men slechts zes, zeven schilderstukken; en nochtans had Lionardo, lijk zijne vele nagelaten schetsen het getuigen, eenen buitengewoon vruchtbaren geest. Men weet ten andere dat hij drie volle jaren onverdroten arbeidde aan het portret van Monna Lisa en hij nog mismoedigd was over den bekomen uitslag. Vooral bewonderenswaardig bij Michel-Angelo zijn z'n machtige grepen in het leven, wat hij aanraakt, leeft; eene bezielende kracht gaat uit van zijn penseel en beitel. Goethe zegde dat de handen der Apostelen in ‘'t Laatste Avondmaal’ alleen eene studie vragen; mochte men hetzelfde niet getuigen van Michel-Angelo? Heeft iemand zoo'n overmacht van forschige zelfbewustheid doen tintelen in eene hand als er tintelt in die van David? Als ge de oogen sluit en in den geest die hand op u afkomen ziet, loopt er dan geene huivering door u? Heeft ooit kunstenaar door 't gebaar eener hand, van eenen vinger, iemand zoo diep-moedeloos doen nadenken als den Pensieroso? Alles leeft! De rechterknie van Mozes die 't overkleed naar boven woelt, leeft een leven van vastberadenheid en ijzeren wil; de vlottende baart trilt mee in de gramschap van Mozes, en dat gebulte voorhoofd en die vooruitstekende kaaksbeenen, ze mogen eenigen stooten op de hoogte waarop het beeld nu staat, wie verheft er de stem om meer leven in dat gelaat te wenschen?
Zoo staat dan Michel-Angelo, als beeldhouwer, mij voor den geest, eenigongenaakbaar. Niemand mocht zulken bezielenden beitel hanteeren; niemand vermocht het in vormen zòò te te doen uitspatten het geweldige reuzenleven of de geweldige weemoed. Anderen konden esthetieker beeldhouwen, verstonden, naar 't voorbeeld der Grieken, de kunst de lijnen te louteren, te puren, hunne vlucht samen te persen in eene strenge harmonie die onze zinnen wikkelt en doet sluimeren in de betoovering van een wiegenden zang; is hij min | |
[pagina 121]
| |
esthetiek, Michel-Angelo is subliem! Bij 't aanschouwen zijner beelden komt de ziel, zonder middeling der zinnen in aanraking met 't boven-menschelijk gedacht dat de kunstenaar verlichaamde; er is als stilstand in de werking onzer zinnen en dat vervreemt, verbaast ons, en vandaar die verwondering die sommigen den meester verwijten.
(Vervolgt). A.J. Hallez |
|