Vlaamsche Arbeid. Jaargang 2(1906)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] Het Morgensch Lentelicht Uit 't lenteland zijn vroolijke boden gekomen. Dat zijn nu wel de kinderen uit mijn droomen. De handjes vol lente, vol leute hun oog, zijn zomerkinders, rap lijk vlinders, tot ons gekomen in 'n wasem van aromen, van kleuren en geuren een lucht, asem der weemlende kindervlucht. Ze zijn lijk duiven, duiven heel vertrouwd, gezeten op mijn schouder, en streelen mij, en fleemen mij met blommekeshand en lenteoogen. De nevel gaf een knal. Nu vlogen al de vlinders op en weg, doch ik beval aan mijn zoete kinders niet te duchten, en door te geuren en door te neuren [pagina 146] [p. 146] trots nevel en knal. En nu stoeien de zwermen, om mijn hoofd, op mijn armen. Ze slaan hun handjes zoo mild en zoo malsch lijk malle kleinen rondom mijnen hals. Krollekopkes van ginder, komt hier, komt hier! Zonne zendt u uit spelen, komt hier, komt hier! ik zal met u spelen, mijn liefkes, door noen en avond, diefkes, hier in dit lichte land. Elk straalke brenge in zijn oogen, zijn tinteling mede, in zijn hand wolvlokskes van jonge schapen.... Die weven zoo tot een vlies en spreien 't maagdelijk over dit lichte lenteland. Juul Grietens Vorige Volgende