Vlaamsche Arbeid. Jaargang 2(1906)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] Bede tot den Mystieken Hovenier Qui pergis inter lilia. O mooie man in 't witte kleed, zacht golvend, wen ge henen treedt door uwen tuin, waar leliën staan, die, als ge komt voorbijgegaan zich neigen in den morgenwind en reuken strooien die ge mint met paarlen op uw blanke kleed, haar hoofd, dat enkel reinheid weet, half duikend in de plooien van uw wit gewaad, o mooie man. O mooie man in 't witte kleed, die weet hoe elke lelie heet, en noemt haar maagdelijken naam, o dat ik op uw lippen kwaam wanneer ge uw lievelingsleliën noemt, heur aller kleur en geuren roemt; o mocht ik in de plooien gaan mijn hoofdje duiken, licht-belaan met glans en mooie paarlen van uw liefdedauw, o mooie man. [pagina 2] [p. 2] O mooie man in 't witte kleed, die daar zoo zachtjes henen treedt, waar blank van kroon, en groen van blaân op ranken steel uw leliën staan; ach dat het wilde waaiend stof me niet besmette in dien hof en doe me schaamtevol daar staan, wanneer ge komt voorbijgegaan. Dan wou 'k mij wasschen in berouw me reingen in uw bloemendauw opdat ik weder schitter-rein en vol met paarlen zoude zijn: een ranke witte lelie van uw hemeltuin, o mooie man. J. Geyens m.s.c. Vorige Volgende