holle-blokken knotsten, - waar Híj week-gaande was op bloote voeten...
Zij zat, rechte. Zij verschikte hare knieën in de krakende keerle-zijde. Zij zag, onbenieuwd, de matte witheid harer handen, en merkte, onverschillig, dat zij al hare ringen vergeten had. Haar boven-lijf was zeer lang en rilde; en, luisterend, hoorde zij de geit die schuurde aan de muur, van 't naasten stalken. De ure kon lánge duren. Eene huivering wierd koud op haren rug, en miek stijf, bij plaatse, de keten der wervels... Zij staarde de bewegende schaduwen aan van een takje met twee blaadjes, dáar in den gang waar het wat klaarder was nog; de schaduw had geen veld meer van oranje, want het groen moest, van goud, thans vaal zijn in den tuin; hier, ter zit-kamer, werden bleeker de krinkels van het zand, en donkerder daar-onder de bronzig-bruine tegels als bloed dat ronde meer en dikker. Zij wachtte, en ze wist niet of ze méer verlegen wierd...
Lazarus snokte aan de stange. Bij middag had hij gezeid: het peil moet af. - Geen naderen van Martha.
- Zij stond op, en verschoof wat verder het gordijntje. Zij zag de twee reken boomen der dreven. Gij zoudt niet meer hebben gezien waar, boven stam aan stam, de kruinen scheidden. Er waren geene gangers meer op 't duister-naderend, neen, -verwijderend lint der kasseie. - Zij zuchtte. De avond daalde gáuw van avond. En de geit wreef geweldig het hobbelig muurken. Had ze eten? Ja, ze had er. - Dat Hij toch niet kwam! Maar het was nog zoo laat niet...
- Thans was in alle huizen een licht. De lampen waren nog niet, in 't duistere, gelijk een sterre-beeld ten hemel is, want men merkte duidelijk de huizen nog aan wit-gekaleide gevelkens. Maar iedere vader droeg, in 't vierkant der hel-getoonde kamer, een kind dat schaterde op zijn schoot. Er rees een nieuw geronk van mompelende grijsaards op den drempel. Er was een lied in de verte, en, verder nog, een trompet als van gebarsten kristal die, bij stootende horten, schalde in een locht deuntje. Het was zoo laat niet; want, was dof thans in huis het onglimmend koper, en ten vloer geen schakeeren meer van tinten: zij kon nog zien, op den muur dezer zit-kamer, het behangsel, behandelend, in de zwartere teekening der figuren, een herten-jacht met paarden als hobbel-paarden. - Zou zij het licht aansteken? Zij roerde in haar kleed. Het gerucht was een gerucht in huis. Ha! zou Hij komen? Langs de achter-deur was nát de geur der tuinen...