Twee lichtjes zijn je oogen....
Twee lichtjes zijn je oogen, mijn kindekijn!
Die stralen zoo diep in het harte mijn,
dat alles blij licht wordt daarbinnen;
dán juicht het er luide, dán vrediglijk stil,
of mijn hart al maar loven en minnen wil,
Twee grijpertjes zijn er je handenpaar,
die stoeien en grijpen en houden maar.
Je speelsche bloemhandjes, mijn kleine!
zij houden mijn denken en droomen vast,
en binden mijn ziel aan mijn lieven gast,
aan mijn Lief-zoetelijne.
Twee sprokenvertellertjes, teer en rein,
zijn je lippen, rood als rôo-rozelijn:
wat kunnen die lachen en praten
in een toovertaal die niemand verstaat!
Maar - moedertjes kennen kleinkinderpraat,
daar kun-je je op verlaten!
Het lieflijkst en roerendst vertellen zij
als over je kijkertjes allebei
moed' oogelêen neer zijn gegleden,
en droomen komen - lichtkindertjes klein -
en je lach zegt, dat je in hun samenzijn
weerziet droomschoon verleden.
Twee springertjes rap bei je voetjes zijn:
die worden niet moede al zijn ze zoo klein,
die weten zich lustig te roeren!
Op mijn knieën houden ze danspartij,
en je kraait, of je heel de wereld daarbij
wel meê ten dans woudt voeren.
Twee mooie ruischschelpjes, rozegetint,
zijn je open ooren, mijn schuimvlokblank kind,
die vaag echo-klankdrupjes vangen
van boos, booze menschzee, die bruist en druischt...
Hoeveel van al wat naar binnen ruischt
blijft in je hoofdje hangen?
Twee open oortjes, twee voetjes rap,
twee speelsche handjes in 't grijpen knap,
twee lippen, reinrood als rôo-rozen,
twee oogen: twee lichtjes, waar nog in gloort
weerglans van sterren uit sterrenoord,
toen je onder sterren mocht poozen,
gij, levensgeleidertjes allemaal
naar 't hart van mijn kindje, die 't menschentaal
en menschenwijsheid zult leeren,
mijn liefde zal branden rond u, en haar schijn
heel blank en heel rein en heel sterk zal zijn
om zwart en onrein te keeren.
Mijn kroon en mijn kleinood, mijn zoete Plicht,
o, mijn levensgedicht, met je lief gezicht
door krullend gouddons omhangen,
zangvogeltje-blij met je lach als kristal,
mijn gunstenrijk zonnetje, mijn heelal,
dat ik juublend houd omvangen,
| |