De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8(1895)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 136] [p. 136] Aquarellen I Avondzee De zee, in droomrig, langzaam wiegend glijen, drijft naar de kust uit vérblank wolkenland. Wolkland waast breedend weg, gaat wijduit spreien zijn luchtig sneeuwwit langs der luchten rand. Doorzichtig gouden horizonnen wijen glorende diepten, waar geel bloemlicht brandt, - tot stille weerglans teeder zich gaat vlijen op sluimerende zee en lucht en strand. Is dit de Vrede ná het lichaam-schreien, als zacht de ziel haar vleuglen openspant? II Herfstbosch De lucht is blauw met teeder pluis van rood. Roode avondschijn brandt door het gouden woud, en tooit met vele warme lichtjes 't hout. Zij hangen doodstil, of zij in den schoot van 't woud wel wilden blijven, en het groot Mysterie opluistren, in dichtgebouwd' boomtempel dra te geven, als 't zijn goud zal offren het Mysterie van den Dood. 't Woud houdt zijn offer op zijn armen wijd ten hemel - die al rooder wordt - bereid, of 't weet hoe uit laat vlammenrood zal stijgen Stormpriester, die 't Mysterie dienen gaat... Onder lichthemel, stilst in 't Alom-zwijgen, het groote woud in kalm berusten staat. Vorige Volgende