Piet Verhaert
Antwerpen mag onder de Europeesche steden van tweeden rang voorzeker geroemd worden als eene der schoonste en belangwekkendste, die er bestaan, wat ieder belezen en bereisd vreemdeling, bedeeld met een greintje smaak voor schilderachtigheid en kunst, dadelijk zal toegeven. Ook heerscht er eene rumoerige bedrijvigheid, eigenaardig en aantrekkelijk; er wordt veel geld gewonnen en lustig verteerd, en 't leven schijnt er geene zorgen te kennen, het gaat op in een genot van goede en prachtige dingen.
Toch heeft de Scheldestad, zooals de geschiedenis leert, nog weelderiger dagen gekend, en hare burgers betoonden zich niet weinig fier over zulke bakermat en zooveel welstand. Elke gelegenheid werd waargenomen, ja opgezocht, om uit te pakken en te schitteren, want de naburige steden en buitenlandsche natiën moesten immers weten, hoe het er bij den Sinjoor op een handvol goud niet aankwam!
Dit pronkerig karakter van den echten Antwerpenaar is nog immer niet veranderd.
Evenals vroeger het voorgeslacht, houdt hij van pret en praal, van optocht en feest. Er moet gedurig ‘iets te doen’ zijn, zoodat onze aedilen, al niet minder dan die van Oud-Rome, geweldig hebben af te rekenen met het ‘panem et circenses’!
Maar aan die kinderlijke, licht vergeeflijke behoefte wordt gaarne te gemoet gekomen.
Wie herinnert zich niet het heerlijke Landjuweel van 1892?
En pas was de opgetogenheid bedaard over die bewonderingwekkende ontvouwing van prijsbaren burgertrots, diep gevoel van eigenwaarde en ontwikkelden kunstsmaak, of men begon aan de Wereldtentoonstelling te timmeren!
En zie! als een bloemtuil in dien reuzenbazar rijst Oud-Antwerpen op, een wonder van kennis der oudheid, gepaard met eene machtige scheppende verbeeldingskracht.
Hier, in dit schilderachtig, onvergetelijk hoekje was de echte Sinjoor waarlijk thuis, hier droomde hij zich terug in de roemrijke tijden van weleer, in de eeuwen van steekspel en plechtige inhaling van vorsten, van tooneelen in de open lucht en fantastische optochten bij fakkellicht.
Is het wonder dat een kunstenaar als Piet Verhaert, zoo op en top een Antwerpenaar, niet alleen door de geboorte, maar voornamelijk door opvoeding en gemoedsaard, zich de borst voelde zwellen van fierheid over eene vaderstad met zulk grootsch verleden?
Is 't wonder dat hij, zijne fantazie in gloed gezet door die tooverachtige heropwekking van Oud-Antwerpen, penseel en teekenstift greep, en, in zijnen winkel van prenten en schilderijen aldaar, eene tentoonstelling opende, die het beste en schoonste van 't wezenlijk Oud-Antwerpen teruggaf?
Al mijmerend zweefde zijn speelsche kunstenaarsgeest over de geschiedenis zijner lieve geboor-