De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 47]
| |
![]() | |
Courtens, de Rudder, de Kezel, Wolfers en Mevr. de Rudder
| |
[pagina 48]
| |
een laan, vooraan in de schaduw, verder opgoudend in schuinvallend zonlicht, met een bladgewemel in de heerlijke boomen, dat men 't bijna meent te hooren. Ook als figuurschilder - en hier hebben wij nu het begin van de relevatie, waarvan ik bij den aanvang sprak - treedt Courtens ditmaal op. Zijn Avondgebed: een oud vrouwtje uit het volk, de handen vouwend vóor een O.-L.-Vr. beeldje, is zoo mooi van teekening als men 't van wien ook maar verwachten kan, en daarenboven vol gevoel. Doch deze laatste hoedanigheid, bij Courtens tot hiertoe zeldzamer, waardeer ik vooral in het voortreffelijkste, dat hij nu tentoonstelde, wellicht het allerschoonste dat hij ooit maakte, zijn Avond in het Besjeshuis te Schiedam. Vergis ik mij niet, dan zijn dit puikstuk en De Schiptrekker zijn eerste, maar meesterlijk geslaagde proeven in een geheel nieuwe richting. Had Courtens tot nu toe, evenals zoovelen zijner landgenooten, en van de besten, b.v. E. Wauters, Coosemans, Claus, vooral oog voor het uitwendige, stoffelijke schoon der dingen, thans schijnt hij meer en meer door te dringen tot den innerlijken kern, het wezen; hij ziet van nu af niet alleen meer, maar ook dieper; de poëzie spreidt haar tooversluier op de voorwerpen, en tempert daarmede het al te brutale der materiëele vizie; zijn ideaal schijnt te zullen worden intensiteit, in stede van, als voorheen, rijkdom en kleur. Zoo beschouwd, is het Besjeshuis meer het werk van een grooten Hollander dan van een Vlaming. Schimachtig, in het stille, wat nevelwitte avonddonker, gaan zij, in hun paarse manteltjes, langs de zwijgende huizen met droomerig uitkijkende lichtvensters, onder een hemel met duizend sterretjes bebloesemd. Een gedicht, een superb gedicht in kleuren, mooi als de mooiste vizies van Hollandsche natuur in de beste proza- en dichtwerken van dezen tijd, met daarbij iets van het griezelige van den Gentenaar Maeterlinck. Een meesterstuk, een werkelijk meesterstuk, dat binnen weinige jaren - wij zijn er zeker van - het viervoudige zal waard zijn van den prïjs, er thans door een liefhebber voor betaald, en waarvoor onze openbare verzamelingen, wier pekelzonden niet meer te tellen zijn, dom en lomp genoeg verzuimden het aan te koopen. En zóo - het zou werkelijk doen schokschouderen van 't lachen als het niet deed knarsetanden van verontwaardiging - zóo gaan de allerbeste dingen van onze levende meesters vaak, reddeloos verloren voor ons, naar den vreemde! Zoo bezitten onze muzea van Courtens nauw iets meer dan zijn Uit de Kerk naar Huis, dewijl zijn Mosselschuit, zijn Gouden Regen, zijn Kloosterlaan, alle naar den vreemde gingen! O! Wie verlost ons eindelijk van den administratieven slenter!!! - Isidoor de Rudder gunt ons een blik op zijn veelomvattende werkzaamheid gedurende zijn... geheele loopbaan. In de eerste plaats toont hij ons, te zamen nu, het zestal werken van groote afmeting, dat hij op verschillende tijdstippen reeds expozeerde: zijn alleraardigst coup d'essai en coup de maître, Het Nestje (muzeum van Antwerpen), dat tooneeltje van kinderlijke nip- en snoepvreugde, een aardig, mollig moedertje, voedend, onder jok en spel, met lepel bij lepel, de guitige lachebekjes, die met gretig open mondjes en toetastende pollekens rond haar snateren van begeerte; daarnaast zijn mooi gedachte, beelderig elegante verzinnelijking van De Waarheid, een naakt, maar in zijn naaktheid edelrein maagdenbeeldje, leunend tegen het kettingrad van den put, waaruit zij is opgestegen, de linkerhand met naief gebaar hoog op, met de andere woelend, als een die ontwaakt, in haar lange soepele haarpracht; dan zijn meesterlijken kerkhofgroep, Begin en Einde, een gewrocht van een zeer diep sentiment: drie vrouwenfiguren, belichamend morgen, middag en avond des levens, waarin mij, persoonlijk, vooral mooi voorkomt die treffend gedane oude vrouw, met dien niet meer te vergeten geesten- of spokenblik in het uitgemergelde hoofd; daarna zijn kranige, vormweelderige groep Overvloed, wellicht het meest in en door Vlaamsch werk dat een Belgisch beeldhouwer ooit onderteekende, en door mij zelf in deze eigen kolommen uitvoerig gewaardeerd in een der vorige jaargangen; thans echter, en deze oprecht gemeende kritiek gelieve de kunstenaar mij ten goede te houden, gedeeltelijk bedorven door dat niets-zeggende jurk, waarmede de weelderige, superbe vormen der mooie Vlaamsche vrouw bedekt werden; verder nog zijn Gedenkteeken voor Ch. Rogier, dat indrukwekkende, bijzonder breed behandelde figuur der Vrijheid, grootsch in de waardigheid van zijn statigvallende kleederplooien; eindelijk, want niet alles kunnen wij natuurlijk noemen, zijn fonteinontwerp, De Man met de Zwanen, in een vroeger deel van De Vlaamsche School gereproduceerd, zeker niet het allerbeste of meest de Rudderachtige, dat deze artiest leverde, maar toch een werk van meer dan gewone verdienste, dat, in een of andere warande of in een mooien stadstuin opgericht, met zijn wat wilde, fantastische lijnen, een treffenden indruk zou maken...... En daarnaast stelt deze onvermoeibare en bij uitstek vruchtbare | |
[pagina 49]
| |
artiest ten toon een heele en talrijke serie beeldjes van allen aard, borstbeelden, fantazieën, waaronder vooral, om ze maar niet alle te noemen, het portret van zijn Moeder, een werk dat zichtbaar, in elk trekje, tot in 't allergeringste toe, met innige liefde voltooid werd; dat van den schilder Stallaert; de allerliefste in porselein en majolica uitgevoerde Dafne, en de meer edel, florentijnschedel dan kloek opgevatte Walkure, uitmuntend mogen geheeten worden. En dan nog verder, - want, waaraan waagde zich deze de Rudder al niet? - barleeven van verschillenden aard, hoogst eenvoudig, met een paar trekjes en een paar rondingjes gedaan, en toch uiterst juist en zelfs... kompleet, als het portret van de Belgische schrijfster Marguerite van de Wiele, den heer L. Wolfers Sr., en als de vier groote dekoratieve paneelen in porselein, voorstellende de Schilder-, de Beeldhouw-, de Bouw- en de Toonkunst, barleeven van echt Italiaansche renaissance-weelderigheid, een weelderigheid van den vorm veel meer dan een van bijhoorigheden en kleine détails, werkelijke modellen van goeden smaak, en, om 't nu zoo eens te noemen, van kunst-logica. Dan nog verder, want er komt waarlijk geen eind aan, vazen, een tiental; kandelabers, o.a. een allermooiste toepassing op 't elektrisch licht van den Dafne-mythus; maskers, allervoortreffelijkste: fijn idealistische als Pax, Maagdeken, Phoebe en daarnaast guitige als Nar, Cambrone, Panurge, enz.; - eindelijk - een talrijke verzameling teekeningen, waaronder vooral aandachtig zouden verdienen bestudeerd te worden niet min dan honderd ontwerpen, van ongelijke waarde, ik beken het, bestemd voor luchters, kandelaars, lampen, goudsmederijen, enz.. Twee dingen treffen vooral bij dezen beeldhouwer, daargelaten zijn buitengewone fantazie -: vooreerst zijn bijzonder fijne smaak zoowel in het inkleeden als in 't vinden van zijn onderwerpen, onderwerpen die daarenboven altijd of een treffende gedachte of een lief gevoel bevatten; en ten tweede zijn van eerst af merkbaar streven, om de kunst aan te wenden tot vermooiing van alle denkbare voorwerpen van dagelijksch gebruik. In dit laatste opzicht heeft hij in België niemands mededinging te duchten. Men vergeet het wel eens, en des te meer houden wij er aan het in 't voorbijgaan aan te stippen: de Rudder was zoo niet de eerste, dan zeker en vast een der allereersten, die er hier te lande toe overgingen, de ornementale beeldhouwerij weer ‘als kunst’ te beoefenen. Reden te meer om het lakonische beoordeelingetje, door L'Art moderne van zijn huidige expozitie gegeven, voor 't minst zonderling te vinden. Immers, dat dit weekblad hoog oploopt met de eindelijke ineerherstelling van de gebruikskunst, is algemeen bekend. Wat mij vooral merkwaardig voorkomt, is de eigenaardige wijze, waarop hij, op de fabrikatie van gekleurd porselein, de behandeling van barleef en zelf ronde-bosse heeft toegepast. Zijn hooger vermelde allegorische dekorpaneelen en zijn nog steeds niet aangehaalde Ofelia-vaas, geven de volle maat van zijn talent. - De Kezel's Ambiorix, de Romeinen afwachtend, een schilderij van reusachtige afmetingen, mag al op verre na geen meesterstuk zijn; als ernstig bestudeerd werk van iemand, die reeds lang bewezen heeft wat te kunnen, verdient deze arbeid van langen adem wel iets meer dan het eenvoudig stilzwijgend afkeuren van sommige opperrabijnen der Brusselsche dagblad-kritiek. ‘Als geheel’ niet gelukkig, bevat het voortreffelijk uitgevoerde partijen, genoeg en te over om ons op de toekomst van den auteur vast te doen hopen. Wat aan dit doek ontbreekt, is eenheid van impressie en - in zekeren zin - van opvatting. Enkele figuren, van de beste, o.a. die kranige lummel, links op 't voorplan, neerhurkend met de handen op de aarde, zijn geheel middeleeuwsch van karakter. Ambiorix zelf is niet groot, niet ontzaglijk genoeg: dat moest mij een kerel zijn, te groot voor de lijst, vertoonend de reusachtige verhoudingen welke de al-vergrootende sage hem gegeven heeft. 't Landschap zelf is mij te dekoratief, te veel dat van een theater; ook is het, voor dezen tijd, te mat, te bleek, te weinig verlicht. Mochten wij de Kezel een raad geven, dan zou het deze zijn: Vestig u te Antwerpen, in de volle bedrijvigheid onzer kaden en dokken; besteed uw onmiskenbare gaven aan het episch afbeelden - episch, want uw talent schijnt vatbaar voor het grootsche en ontzagwekkende als slechts weinige - van de honderden belangwekkende epizoden, welke het handelsleven in een moderne havenstad dag en nacht oplevert. De matrozen onzer steamers, de dokwerkers aan 't laden en lossen, de scheepstimmerliê aan den heiblok, de natiegasten met hun reuzenrossen, schilder ons die allen, zooals zij zijn of zooals gij ze zult zien en verstaan, in de volle lucht en los weg naar den eerst opgedanen indruk. Is 't niet werkelijk heel erg, dat al dit eigenaardig schoone nog steeds op zijn schilder wacht? - ‘Gebruikskunst’ geeft Filips Wolfers te zien, meer dan eens gebruikskunst van ware artistici- | |
[pagina 50]
| |
teit. Zijn ivoor- en tinmedaillons: portretten van kinderen en dames, meestal van terzijde gezien; enkele zijner vazen, o.a. een Papavervaas in elpenbeen, op tinnen voet, en een drietal zijner kleinere tafelmiddenstukken, o.a. dat met orchideeën en dat met papavers, zijn werkelijke kunstwerken, even keurig afgewerkt als smaakvol gedacht en gevonden. Zelfs het lastig-eenzijdige Art moderne sprak met lof over deze tentoonstelling, de allereerste van den sympathieken jongen kunstenaar. Een modelletje van fijnen smaak is het ivoormedaillon, Nelly: een kinderprofiel, in heel laag relief, zeer sober, als 't ware met een enkele lijngolving, in 't aristokratisch-geele elpenbeen uitgesneden; de tinnen omlijsting van een grooten eenvoud: eenige motieven van geïdealizeerde leliekelken. Ook Renée, in een lijst van goud en turkoozen, is heel fraai. Ik vermeldde de Papavervaas. Weinig minder bevallig is een andere, op een voet van zilver, Irissen en Hagedissen voorstellend. Zijn tinnen schenkkruik, De Wijn, en zijn bierpot, De Hop, zijn even mooi als 't mooiste van dien aard, dat Fransche artiesten voortbrachten. Een zeldzame, vorstelijke weelde uit zulk een kan te schenken of te drinken! Minder bevallen mij, als nog wat al te akademisch, te stijf, te weinig ik weet niet hoe, de grootere tafelstukken, Zomer en Winter en Lente en Herfst, ontworpen, nogtans, door Isidoor de Rudder. Van ouderen datum, overigens, dan De vijf Zinnen, stellig het schoonste van drieën. Verscheidene der door Wolfers tentoongestelde medaillons en vazen zijn te krijgen in zilver, tin en brons. - Eindelijk een woord over Mevrouw de Rudder, een jonge dame van smaak en talent, die, voorgelicht door haar echtgenoot, den hooger besproken beeldhouwer, eerst van allen in België de borduurkunst heeft in eer hersteld. Van haar twee in ieder opzicht mooie werken, Adelaar en Zwaan, een enkel dekoratief paneel, au passé bewerkt, een wezenlijke parel van kleur, en De Schikgodinnen, drie voor een salonscherm bestemde paneelen, deels en applique, deels geborduurd, uitgevoerd naar een meesterlijke teekening, vol stijl, van haar man. Hoe gedistingeerd, in de kwijnende, wel wat ziekelieke tonaliteit der aangewende stoffen, De Schikgodinnen ook zijn, toch bevallen mij de levendige, rijke kleuren van het zijde-borduursel veel meer in Adelaar en Zwaan. De wijze, waarop deze beide dieren - tusschen haakjes gezegd, zeer fraai van beweging, - geborduurd zijn, staaft ten overvloede dat Mevr. de Rudder het ambacht - het niet gemakkelijke, voorwaar - volkomen bezit. Adelaar zoowel als Zwaan kunnen doorgaan als ware, volmaakte modellen. Pol de Mont. |
|