levendig in het denken, pittig in het spreken; zijn persoonlijkheid was innemend en medesleepend.
Als kunstenaar neemt hij geen schitterende, maar eene eervolle plaats in. Leerling van den talentrijksten volgeling van David, dezen meest overtuigden der klassieken, ging hij zijn modellen overal elders zoeken dan in de oudheid en in Italië; tijdgenoot der beroemdste romantiekers en zelf romantieker is er nochtans een groot verschil tusschen hem en de hoofden dier school ten onzent. Vergeleken bij de lichte en vlokke schildering van Wappers en de Keyzer is de zijne meer gedempt van toon, stiller maar ernstiger, dieper doordringend in den geest der personages. Zijn geest was blijkbaar een verfijnde, een rijk gestoffeerde; hij had iets van de romanschrijvers der Revue des Deux Mondes, altoos gedistingueerd, nergens eenige ruwheid, maar nergens ook groote kracht vertoonende, altijd sierlijk, maar nimmer laf en onbeduidend. Het zijn fijnvoelende menschen, die hij schildert en de gevoelens, die zich in hun gelaat weerspiegelen, heeft hij begrepen en gedeeld. Een kolorist was hij waarlijk niet. Alsof er iets te ruws in lag voor zijn verfijnden trant schuwt hij het volle licht, de volle kleur; hij mildert, dempt, verzacht en verzwakt tot hij een harmonie in lageren toon verkrijgt, die niemand zeer doet, maar die ook niemand boeit of treft.
Een paar zijner schilderijen kunnen als kenmerkende werken dienen: de Judith in het Antwerpsche, de Hongaarsche vrouwen in den Schouwburg, in het Brusselsche Museum. Hij die het Oosten kende heeft een Judith voortgebracht, die behalve het Oostersche theater-costuum, dat zij draagt, niets is dan een bevallige vrouw uit alle tijden en alle werelden, die zich in eene interessante houding voordoet. Zijn Hongaarsche vrouwen, die ik voor zijn meesterstuk houdt, zijn drie voorname dames van verschillende inborst, op wier gelaat duidelijk te lezen staat welken indruk het gespeelde stuk op haar maakt. De indruk is diep en van niet alledaagschen aard; de vrouwen zijn schoon, hun geest ontwikkeld, hun gevoel verfijnd; het is een heel boeiend drama, dat er omgaat in die aristocratische hoofden en dat er te lezen staat in die mooie oogen blauw of bruin en op die prachtige gewelfde voorhoofden, blank of donker; het is een zeer gelukkige groep, welke die drie hoogadellijken vormen, en alles is aangelegd om hare bekoorlijkheid, hare belangwekkendheid, hare onderscheiding van lichaam en geest te doen uitkomen: Het is wel het leven, maar het leven in de bevalligheid der zeldzaamste bloemen waargenomen. Als koloriet staat het stuk niet hooger dan de overige werken des meesters; stil en verdoofd, harmonisch en bruinachtig. De kunstenaar evenals de mensch was zeer beschaafd zeer ordentelijk, schuw van de stijfheid van het klassicism, verwijderd van de vage sentimentaliteit der romantiekers en van de ongemanierdheid der realisten; maar zelf verzwakt door zijn zucht naar bevalligheid en onderscheidenheid. Hij was vooral de schilder der vrouwen, der mooie vrouwen, met treffend uiterlijk en belangwekkenden geest, der hoogste vertegenwoordigersters van het Ewig Weibliche. Bovendien schilderde hij nog vele portretten, die de hoedanigheden en gebreken zijner overige werken bezitten, zichten uit het oosten, onderwerpen
uit den Bijbel, en eenige muurschilderingen.