bladomlijstingen: bloemen en loof in een bleekgroen tintje; men bespeurt overal de hand eens kunstenaars.
Van de tien prenten - ik acht dit woord hier beter gepast dan platen - is er maar éene onbeduidend, met name de Ophelia, van Khnopff. De Mont's portret, geëtst door Zilcken, is meesterlijk van factuur en gelijkenis, doch de teekeningen van Henricus, Rochegrosse, von Uhde en Karel Mertens moeten er niet voor onderdoen; die alleen betaalt men niet te duur met den prijs van heel het boek.
Summa summarum: indien de volmaaktheid van deze wereld is, dan straalt zij den lezer uit Iris betooverend in de ziel.
* * *
Eene maand geleden was François Coppée te Parijs de held van den dag. Het Odéontheater had weer eens een groot drama in verzen van hem opgevoerd: Pour la Couronne, en het kijkgraag publiek der Fransche hoofdstad was over de vertooning niet weinig opgetogen, meer omdat het bewondert alwat zijn lievelingsdichter voortbrengt, dan wegens de uitmuntende hoedanigheden van 't stuk.
Pour la Couronne is een fantaziedrama; het speelt daar ergens in de Balkans rond het einde der xve eeuw, tijdens de invallen der Turken.
Prins Michel Brancomir, de Slavische vechtersbaas, de dappere overwinnaar der Aziatische barbaren, ontsteekt in woede, omdat zijn volk, op wiens dankbaarheid hij had durven rekenen, niet hém tot koning kiest, maar wel den afgeleefden bisschop Etienne. Zijne afgunst, te zamen met zijne heerschzucht, doen hem het oor leenen aan een spioen der Turken, en, aangezet door zijne jonge trotsche vrouw, besluit hij, zijn vaderland voor eene vazallenkroon aan sultan Mahomed II te verkoopen.
Doch zijn heldhaftige zoon Constantin ontdekt nog bijtijds de samenzwering. Het behoud van zijnen stam boven het leven des vaders stellende, aarzelt hij niet dezen te dooden. Niemand vermoedt echter iets van dit vreeselijk schelmstuk, integendeel, men neemt aan, dat generaal Brancomir gesneuveld is bij den vernieuwden hardnekkigen inval der Turken, en zijn volk richt hem in de hoofdstad een ruiterstandbeeld op.
Doch wat gebeurt er? Constantin, Michels plaatsvervanger aan de spits van 't leger, verteerd en ontmand door gewetenswroeging, bestrijdt den vijand slechts met slapheid, en zijne soldaten, vervoerd door hunne verbittering en wanhoop, beschuldigen hem openlijk van verraad. De koning weigert echter aan zulke aantijging te gelooven, totdat de valsche Bazilide, de stiefmoeder van den rampzaligen jongeling, bij wien zij vergeefs gepoogd had te bereiken, wat door den dood van haren echtgenoot mislukt was, bij middel van een bedriegelijk perkament den argeloozen grijsaard overtuigt.
Constantin bewaart zijn geheim; hij wil alles trotseeren als boete voor den oudermoord. Zijne rechters veroordeelen hem, om, geketend aan het bronzen beeld zijns vaders, door iedereen bespot en gehoond, den dood af te wachten. Bovenmenschelijke straf! Maar de schoone slavin Militza, aan wie hij weldaden bewezen en zelfs tot eene soort van liefdepand een dolk geschonken had, verlost hem door een doodsteek, en roepende: ‘Ik min u!’ stelt zij daarop met hetzelfde wapen een einde aan haar eigen leven.
Zooals men uit die beknopte samenvatting ziet, is 't een romantisch drama, gelijk Alexandre Dumas en Victor Hugo er schreven. Taal en stijl zijn echter beter verzorgd dan bij den eerste; tevens staat het vaster op zijne pooten dan de over 't algemeen zoo dwaze stukken van Hugo, den overigens genialen dichter. Voeg er de onberispelijke, welluidende verzen bij, zooals Coppée die weet te maken, en wij begrijpen volkomen de ingenomenheid en geestdrift van 't Parijzer publiek.
Nochtans stempelen die hoedanigheden Pour la Couronne nog geenszins tot een dramatisch gewrocht van eersten rang. De intrieg is een vond; doch de personages stellen zich te week, te sentimenteel aan; hunne spraak klinkt te poëtisch. En 't is het ergste nog niet. Wij betreuren veel meer, dat Coppée zoo weinig partij getrokken heeft uit zijn schoon onderwerp. Of is 't niet waar, dat juist in het meest tragisch tooneel, wanneer de zoon als rechter optreedt tegenover zijnen vader, geen van de twee iets zegt, dat pakt, en hetwelk iedereen daar verwachten mocht?
Ook is dit zwakke punt aan de critiek niet ontsnapt, alhoewel zij 't bewimpelt en 't stuk boven Severo Torelli prijst. Ik om den drommel niet!
* * *
't Is maar een vlugschrift, dat wij hier op de derde plaats willen aankondigen: ‘Iets over het Zangtooneel en het Verval der Tooneelkamers in Vlaanderen’ door Medard Verkest, wat niet belet, dat wij er eene buitengewoon groote waarde aan hechten.
Niet aan 't eerste gedeelte evenwel, al stellen wij in de zaak een zeer levendig belang Voor een strijdschrift komt het te veel uit het gemoed, terwijl zoo 'n wapen met het hoofd moet bestuurd worden.
Doch het andere, het tweede stuk, dat wij reeds vroeger met de innigste voldoening in 't ‘Nederlandsch Muzeum’ gelezen hadden, dat tweede opstel verdient de opmerkzaamheid van alwie taal en vaderland oprecht liefheeft, en wij hopen, dat hun getal legio is.
De schrijver, die blijkbaar zijn onderwerp terdege bestudeerd heeft, herinnert aan wat de rederijkkamers waren, en om hunne populariteit te doen uitschijnen, haalt hij eene lange lijst van 256 zulke gezelschappen aan, welke in de dorpen van West-Vlaanderen vóor het begin onzer eeuw nog bestonden en thans, helaas! tot op een dozijn na verdwenen zijn.
Ieder weldenkend man zal met den schrijver den ondergang van al die tooneelmaatschappijen, brandpunten van geestesleven op den buiten, van harte betreuren.
En de oorzaken?
De Spaansche dwingelandij bestreed en verbood ze, uit haat tegen de vrijzinnigheid der kameristen. Onder de Fransche overheersching hier te lande werden de overgebleven kringen brutaal afgeschaft, omdat zij de liefde voor onze Nederlandsche moedertaal wakker hielden. En na het jaar Dertig zijn ook de allerlaatste bezweken voor de vereenigde macht hunner eeuwige vijanden: blinde dweepzucht en domme verfransching.
's Schrijvers beschouwingen daarbij juichen wij geestdriftig toe en zijn besluit beamen wij volkomen.
Wij lezen op den omslag van 't boekje: ‘Niet in den handel.’
Luister eens, M. Verkest, dat is eene kwade praktijk, hoor! Neen, uw werkje moet bij duizenden verspreid worden. Alle rechtzinnige Vlamingen moeten uwe woorden