en levenswijsheid, en wij zouden het veel liever op het boekenrek van 't huisgezin vinden dan den bijbel of Thomas à Kempis; want, laat er de poëzie zich in zoeken, de moraal is althans gezond en strookt veel beter met de begrippen van onzen tijd.
Het boekje zal vooral welkom zijn in de onderwijzerswereld. Groote en kleine leerlingen zullen er met vrucht wekelijks een paar bladzijden hooren uit voorlezen.
Tusschen de jongere strijders voor de verheffing onzer duurbare Nederlandsche moedertaal is onze hooggeschatte vriend Pol de Mont onbetwist de man, die zich het meest van ons allen gerept heeft. Hij versmaadde geen enkel wapen en toog van 't éene slagveld naar 't ander, zonder ooit den lauwer te missen, die voor den held is weggelegd.
Sedert een paar jaren geeft Ad. Hoste, te Gent, onder zijne leiding eene ‘Bibliotheek van Nederlandsche Letteren’ uit, die in bladzijden druks wel niet zooveel biedt als de befaamde verzameling van Filip Reclam te Leipzig, maar wier stoffelijke uitvoering oneindig beter verzorgd is. De fraaie deeltjes, die ook slechts 25 centiemen kosten, hebben vooreerst een veel grooter formaat, de omslag is smaakvol en 't papier fatsoenlijk.
Wat nu den inhoud betreft, die kan natuurlijk niet anders dan deugdelijk en uitstekend wezen, daar spreken al de hoedanigheden van Pol de Mont borg voor. Ziehier wat er tot heden verschenen is: 1o Prudens van Duyse, Bloemlezing; 2o Louis Couperus, Een Zieltje; 3o Frans de Cort, Liederen en Gedichten; 4o Hooft, Sonetten en Liederen; 5o Van Droogenbroeck, Poëzie; 6o V.A. Dela Montagne, Landschappen en Binnenhuisjes; 7o Cyriel Buysse, De Biezenstekker; 8o Dautzenberg, Kleine Bloemlezing; 9o en 10o Vondels Lucifer.
Elk deeltje opent bij een paar bladzijden van den verzamelaar, waarin deze klaar en bondig een overzicht geeft van het leven, de werken, den trant en de beteekenis van den voorgestelden schrijver.
Wij achten de uitgaaf belangrijk genoeg, om er de welwillende aandacht van de lezers der ‘Vlaamsche School’ op in te roepen.
En ziehier nog een ander meldenswaardig feit!
Met 1895 zal het tijdschrift De Vlaamsche Kunstbode het 25ste jaar van zijn bestaan intreden.
Weinige bladen van zijnen aard worden zoo oud, zelfs in 't buitenland, en moge het nu waar heeten, dat de Kunstbode in de oogen van velen een nederig en zelfs schamel figuur maakt in onze Nederlandsche letterwereld, het overleeft de meeste andere bladen, die zich schreeuwender, in deftiger dos en met rijker bagage voorstelden. Zijne leus schijnt te wezen: Doe stil voort!
De tegenwoordige hoofdredacteur van den Vlaamschen Kunstbode, de heer Jan Bouchery, wil de heuglijke gebeurtenis niet onopgemerkt laten voorbijgaan en durft daarvoor op de ondersteuning rekenen van de talrijke dichters en schrijvers, die in hunne jeugd, toen het blad nog bestuurd werd door wijlen A.J. Cosijn, er steeds een gastvrij onthaal vonden voor hunne nog zwakke scheppingen, en sedertdien trouwe medewerkers zijn gebleven. Hij zou gaarne van hen allen een portret geven, waarbij bio- en bibliografische aanteekeningen, benevens het een of ander nieuw gewrocht van hunne hand, en aldus den weldra beginnenden 25sten jaargang verheffen tot eene uitgaaf, die als eene boekenmerkwaardigheid eeuwig in de bibliotheken zou bewaard blijven.
Wij wenschen uit den grond van ons hart, dat zijn plan moge gelukken.
De Engelschen betreuren niet weinig den dood van den dichter en romanschrijver Robert Louis Stevenson, geboren te Edimburg in 1850, en den 3den December 1894 te Apia, op een der eilanden Samoa gestorven.
Aan den toon, die in de Engelsche pers over dit verlies wordt aangeslagen, is 't goed te zien, dat aan de overzijde van 't kanaal thans geen romancier van naam leeft, die Walter Scott, Dickens, Thackeray en George Eliot doet vergeten.
Wel is waar zijn de verhalen van Stevenson boeiend, stijl en taal sleepen u mee, doch hem tot een genie verheffen, dat kan er, naar onze meening, niet door.
Wij kennen den thans overleden schrijver geen eigenaardig, in 't oog vallend talent toe. Zonder zijne hoedanigheden te loochenen, ontdekken wij in zijne werken toch niets meer dan eene behendige compilatie van Alexandre Dumas, Thackeray en in mindere mate Poe, waaruit de lezer al dadelijk zal afleiden, dat hij geenszins een nummer-éen-man verdiend genoemd te worden.
Kidnapped, Catriona en Treasure Island denken wij als zijne beste en beroemdste romans te mogen aanhalen.
Frans Van Cuyck.