De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 7
(1894)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 23]
| |
Albrecht de VriendtIn zijn ruime en keurig ingerichte werkplaats (Mutsaardstraat, voormalig Muzeum) stelde Albrecht de Vriendt, de sympathieke bestuurder onzer Antwerpsche Akademie, aanvang December 1893, benevens een drietal portretten en een voor de O.-L.-Vr. Kerk bestemd tryptikon, de studies ten toon, door hem eerlang in het Brugsch stadhuis al fresco uit te voeren. ![]()
albrecht de vriendt
Met zijn broeder, Juliaan, behoort deze schilder tot de weinigen, welke - van de zeer velen, die, op Leys' roemrijk spoor, den sedert de xvide eeuw verloren schakel der middeleeuwsche Vlaamsche traditie weder opnamen - zich tot iets meer en beter dan tot schilders van rijkstoffige kostumen en archaïsche meubelpracht ontwikkelden. En zie - een door velen beganen misslag wil ik hier terloops herstellen. Wat anderen - kwaadwillig of onwetend, mij is het om 't even - ook al beweerd hebben, noch Juliaan, noch Albrecht vernederden er zich ooit toe, den grooten Antwerpschen meester slafelijk na te volgen. Verre van daar! Deze, de jongste, zoowel als gene, de oudste, verjongde zelfs in zekeren zin de Leys'sche manier, het gewild-hoekige, bestudeerd-ouderwetsche, aan vele van Leys' figuren eigen, vastberaden verzakende, en overigens hun teekening, hun perspektief, en in zekeren zin ook hun kleur, modernizeerende. Zij behooren wel tot dezelfde richting als de groote Antwerpsche meester; het onderscheid tusschen zijn modelarbeid en hun werken is echter te groot, om hen zijn ‘navolgers’ te kunnen heeten. Het religieuze drieluik, dat wij thans te zien kregen, zal zonder eenigen twijfel, op de daaraan bestemde plaats, in het getemperde licht der Kathedraal, nog heel wat meer indruk maken dan thans in het fellere licht van het atelier het geval was. Het middenpaneel bestaat op zijn beurt uit drie schilderijen, voorstellende, het middelste en grootste, Maria, tronend te midden van zingende en harpspelende engelen, in een weligbebloemd tuintjeGa naar voetnoot(1); dan de twee kleinere, rechts het portret van den plebaan der O.-L.-Vr. Kerk knielend in groot ornaat, met naast zich den heiligen Jozef, het andere - links - den heiligen Lukas, schilderend of schrijvend in een middeleeuwsch binnenhuis. Eigenaardige en gelukkige gedachte: terwijl al het overige, ook de onderwerpen op de beide zijpaneelen, in de gewone, meer donkere tonengamme, eigen aan onze Vlaamsche binnenhuisschilders, uitgevoerd werd, is het middelstuk stoutweg behandeld als een plein-airlandschap, schitterend van licht, zingende in volle breede stoute kleuren de weelde van de vrije buitenatmosfeer: een gemodernizeerde ‘Maria im Rosenhag’, die den indruk maakt van iets heel-heel reins en iets heel-heel gelukkigs. Van de portretten - alle drie verdienstelijk doch met verschillende schakeringen - is het kleinste, dat van Mevr. v.d. W. v. Sch., een wezenlijk pareltje. Op een zeer eenvoudig diep-groen fonnetje een allerliefst vrouwenhoofdje, van bezijden gezien, met garstgoudblond haar, heel geestig mondje en kin, en sprekend ietwat schalksch lachoog. Allerliefst van effekt een sober randje mauve-kleurige kleederstof onder een witkanten doek. Als geheel een modelletje van goeden smaak. | |
[pagina 24]
| |
Over de voor Brugge ontworpen schilderijen en portretten onthoud ik mij voorloopig van alle uitvoerige bespreking. Deze studies - echte afgewerkte schilderijen bijna - zijn al te talrijk en gewichtig, om in éen pennestreek beoordeeld te worden. Slechts dit wil ik thans zeggen, dat De Terugkomst der Bruggelingen na den Sporenslag en De Instelling van het Gulden Vlies tot het beste behooren, wat van dien aard in Zuid-Nederland zoo al geleverd is. Vooral van dit laatste tafereel zie ik met belangstelling de voltooiing op de overeengekomen grootte te gemoet. Verbeeld u: in bijna het geheele rechte gedeelte van dit stuk overheerscht tyrannisch het vermiljoen: niet minder dan een twaalftal ridders van het Gulden Vlies, rechtopstaande, levensgroot, in helder roode tabbaarden. Niet zonder zekere angst vraagt men zich af, welk uitwerksel deze levensgroote figuren op den toeschouwer zullen maken. Een kolfje, voorzeker, om een wezenlijken artist te doen watertanden! Eerstgemelde schilderij bevalt mij ongemeen. Inderdaad een zeer eigenaardige opvatting. Aan den uitkant van een Vlaamsch dorp een breede kruisbaan, leidend naar de fiere stad, opheffend, op den achtergrond in de verte, boven haar gekanteelde wallen, haar statigen Halletoren en slanke O.-L.-Vrouwenspil; eenige huisjes omringd door groenbelooverde boomen; kinderen en vrouwen buiten, om te zien. Het Brugsche magistraat, te paard, verwelkomend de overwinnaars, aangereden, in volle wapenpracht, hoogfladderend en luidklappend boven helmenen kurassengeschitter en opgestoken goedendagstarren, de rijkkleurige vlaggen met den klauwenden Liebaard op. Willem van Saaftingen rijdt, in zijn witte monnikspij, het breede zwaard in de hand, de gelederen langs, juichend en handzwaaiend vooruit. Een tooneel vol beweging en leven; de kleur wezenlijk heel rijk; lachend frisch en helder het vele groen. Dit langwerpig tafereel is niet minder dan 16 meters breed. De andere tafereelen stellen voor: Het leggen van den eersten steen van het Brugsche Stadhuts, - Dirk van Elzas bijzettend in de Sint Blasiuskapel de relikwieën des H. Bloeds, - De Hanzebond ontvangt zijn voorrechten, - De stad Brugge wordt tot gemeente uitgeroepen, - Het Brugsche magistraat bezoekt Jan van Eyck, en ten slotte Jacob van Maerlant. Dit laatste stuk, ontegenzeggelijk een der beste en degelijkste werken van Albrecht de Vriendt.Ga naar voetnoot(1) Pol de Mont. |
|