en beschaving. De schrijver heeft zijne taak blijkbaar met liefde opgevat en uitgevoerd, en wij hopen en vertrouwen, dat hij er in geslaagd zij, de Vlaamsche Belgen waardeering en achting in te boezemen voor het broederrijk aan de noordergrens, gepaard met eene levendige nieuwsgierigheid om het door eigen aanschouwing nog beter te leeren kennen en beminnen.
Wat de verdienste en de beteekenis van dit werk naar ons gevoelen nog verhoogt, het is, dat de liefde van den heer Gittée voor Holland en de Hollanders geenszins blind is. Wat hij ginder af te keuren vond, verzwijgt hij volstrekt niet, en dien ten gevolge vernemen ze ook over den Moerdijk, welken indruk ten kwade zij in sommige opzichten op ons maken. De Noord-Nederlandsche lezer zal dus in den schrijver eenen vriend begroeten naar het hart van dichter Van Alphen, ‘een(en) vriend, die mij mijn feilen toont’, en hij zal die oprechtheid op prijs stellen, daar durven wij zeker van wezen.
Sedert langen tijd werd er op onzen Nederlandschen Schouwburg zulk fraai oorspronkelijk gewrocht in vijf bedrijven niet meer opgevoerd als het nieuw tooneelspel van den heer Gustaaf De Lattin, getiteld Emma.
Het onderwerp is fonkelnieuw, de karakters zijn met vaste hand geteekend, de verwikkeling is boeiend, en de dialoog alwat natuurlijk en treffend, vloeiend en schoon mag heeten. Ik herinner mij uit mijn leven niet veel theateravonden, dat ik door een stuk zoo diep werd aangegrepen en zoo goddelijk verrukt. Zie! die Emma en hare zuster Marie, die schoelie Albert De Vinck en die advocaat De Smedt, dat zijn nu eens geene aangekleede ledepoppen gelijk doorgaans alle figuren uit onze overbrave Zuid-Nederlandsche tooneelliteratuur. De origineelen daarvan loopen wij dagelijks voorbij in de straten onzer groote steden, en hetgeen De Lattin op de planken heeft gebracht is niet anders dan eene brok werkelijkheid, maar ingelijst in kunst.
En ik bewonder die nieuwste en beste dramatische schepping van den vruchtbaren schrijver niet enkel om hare zeer groote letterkundige verdiensten; - ik schat haar niet minder hoog, wanneer ik haar beoordeel van het standpunt der zedelijkheid.
Ik zie in het stuk een pleidooi voor de echtscheiding, wat ieder toeschouwer zal goedkeuren, die niet langer wil, dat eene vrouw de slavin blijve van schurken en booswichten als Albert De Vinck.
't Is waar, Emma had, ondanks de hel, waarin aard en gedrag van haren echtgenoot haar onmeedoogend neerploffen, Emma had kunnen rein blijven!... Doch elke vrouw is niet in staat om slachtoffer en martelares te wezen. En zeg eens! gijliê daar, zoovelen als gij de handelwîjze der beklagenswaardige Emma laakt, zoudt gij haar, met een open blik in uw eigen hart, den eersten steen durven toewerpen? Emma is geene gewone theaterheldin, dat geef ik toe; zij is eene vrouw naar het leven, zooals er negenhonderd negen en negentig op duizend zijn..
Bovendien geeft het stuk eene gouden les aan de ongehuwde vertegenwoordigsters van het schoone geslacht. ‘Past op!’ heet het, ‘bij de keus van eenen man. Laat u niet verblinden door schoonheid en liefde, maar onderzoek zijn karakter. Want, zijt gij éens geketend aan eenen Albert De Vinck, dan is er tot heden toe nog altoos geen middel in onze wetgeving, om u te verlossen, en doet, of beter, beproeft gij 't buiten de wet om, dan wijst ieder, die zelf niet deugt, u met den vinger na’.
Is die moraal niet edel?
Daarom, zie! vind ik het stuk zoo zedelijk, en raad ik den begaafden schrijver aan, zich aan het oordeel der wereld, die zichzelve voor braaf wil doen doorgaan, geenszins te storen.
Ééne critiek moet ik erkennen: Emma is niet geschikt voor kinderen. Maar de schouwburg werd niet voor hen gebouwd. Blijft er mee weg, vaders en moeders, dan zult gij niet meer moeten blozen, indien tooneelschrijvers van talent, als De Lattin, de stoutheid durven hebben, u te laten zien, hoe huichelachtig en bedorven en boos en wellustig de groote menschen zijn!
In de merkwaardige verzameling ‘Mannen van Beteekenis in onze Dagen’, uitgegeven door Tjeenk Willink te Haarlem, is onlangs verschenen: Max Rooses door Jef Van de Venne.
Het net gedrukt boekje van 50 bladz., versierd met een fraai portret van den hooggeschatten en alom gevierden man, leest men in éenen adem uit, zóo vloeiend is 't geschreven, zoo boeiend en schitterend is de stijl. Maar als men dan het laatste blad heeft omgekeerd, voelt men zich niet voldaan, omdat men zich aan iets meer verwacht had. Het beeld steekt niet duidelijk af op den schreeuwenden achtergrond en treedt niet genoeg naar voren; het werd met veel te grooten overvloed van penseelvlekjes gemaald, en dien ten gevolge schemert het, van nabij beschouwd, als een gepointiljeerd. Wij hadden den heer Van de Venne gaarne wat langer zien verwijlen bij Max Rooses' buitengewone verdiensten als criticus, aangezien het toch meer bepaald in die hoedanigheid is, dat hij eene der schoonste plaatsen veroverd heeft in de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde onzer eeuw.
Van den heer Ernest Bosiers, die voor het tooneel schrijft, maar, helaas! in 't Fransch, hebben wij ter lezing ontvangen het fraai gedrukt Harald Roi, drame en neuf scènes.
Van den half legendischen, half geschiedkundigen Harald Harfaager of Schoonhaar, den beroemden Noorweegschen koning uit de xde en xide eeuw, hadden wij ons eene geheel andere voorstelling gevormd dan de heer Bosiers. Zijn Harald is een droomer, een dichter, eene soort van heilige, terwijl hij vóor onze verbeelding steeds oprijst als de verpersoonlijking van zielskracht en onversaagdheid. Maar al zouden wij het karakter van den Noorschen heldenkoning liever anders opgevat zien, het belet niet, dat de schrijver van Harald Roi een drama heeft geschapen, dat ons bij de lezing weet te boeien, vooral ook omdat de taal zoo klaar als kristal en de stijl zoo gekuischt is.
Naar onze meening echter zou het stuk bij de opvoering weinig bijval vinden, tenzij op een salontooneel, voor een zeer uitgezocht publiek van beschaafden en letterkundig ontwikkelden.
En dan, ook dáar zou het geenen blijvenden indruk teweegbrengen, omdat er geen enkel tooneel in voorkomt, dat u diep in de ziel grijpt, u verrukt door zijne plastische schoonheid of voor uwe gedachten een nieuw veld opent.
Frans Van Cuyck.