De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 4
(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 190]
| |
Sedert zijne kinderjaren toonde Van Luppen veel aanleg voor de kunst; toen hij pas twaalf jaar was werd hij leerling der Antwerpsche Academie, waarvan hij al de klassen volgde, en deed er rassche vorderingen. Hij begaf zich weldra naar Parijs, alwaar hij voortwerkte onder de leiding van den beroemden landschapschilder Th. Rousseau; daarna ondernam hij eene kunstreis naar Duitschland, Zwitserland en Italië, en oogstte er eenen rijken schat van studiën in. In zijn vaderland teruggekeerd verwierf hij alras de gunst van het publiek, en de eene zegepraal volgde de andere op. Te Brussel bekwam hij, in 1872, de gouden medalie; korts daarna werd hij ridder geslagen der Leopoldsorde; in 1873 werd hij te Weenen, en in 1876 te Philadelphia bekroond. Ook op de Wereldtentoonstelling van 1885, te Antwerpen, was de bijval die hem te beurt viel, groot, en toen werd hij tot officier der Leopoldsorde verheven. Sinds de herinrichting der Antwerpsche Academie van Schoone Kunsten, bekleedde Van Luppen aldaar de plaats van leeraar van landschapschildering. In de onlangs gesloten driejaarlijksche tentoonstelling prijkten nog twee schilderijen van den meester, en het Antwerpsch Museum bezit een zijner bijzonderste tafereelen: De Herfst. In den loop der maand December werden door zijne weduwe een zestigtal grootere en kleinere landschappen van den overledene in de zaal Verlat tentoongesteld. Op acht dagen tijd vonden al deze stukken koopers. Eene som van ongeveer zestig duizend francs werd aldus uitgegeven.
De Duitsche schilder Theodor Grosse, geboren te Dresden, den 23n April 1829, is aldaar overleden op 12 October ll. Hij was een der laatste Duitsche kunstenaars die in het beoefenen der monumentale schildering, door Cornelius en zijne volgelingen in eere gehouden, de hoogste uitdrukking hunner kunst zagen. Vinding, samenstelling en zuiverheid van lijn, was dan ook voor hem hoofdzaak, al legde hij er zich eveneens op toe zijn koloriet met de eischen der moderne strekking in overeenstemming te brengen. Zijn eerste groot werk: Leda met de zwaan, bevindt zich in het Museum van Dresden, voor welke galerij hij ook de fries der Venitianerzaal in grauwschildering vervaardigde. Verder zijn nog van zijne hand de zolderingen muurschilderingen der oostlogia van het Museum van Leipzig en die der wandelzaal van den nieuwen Hofschouwburg in Dresden. Op het schilderen van kleinere doeken legde Grosse zich minder toe; onder deze laatste nochtans verdienen de volgende eene bijzondere melding: De ontscheping der zielen in het land der Boete (1879 naar Dante's Divina commedia), en zijne Madona met den rozen bosch (1886). Zijn kunstenaars ideaal was eene verzoening tusschen de klassieke samenstelling en de hedendaagsche eischen tot stand te brengen; heeft hij dit doel in zijne schilderijen niet bereikt, toch zal zijn streven en zijn werk hem eene eereplaats verzekeren in de geschiedenis der Duitsche school.
De Vlaamsche kunst heeft dezer dagen een nieuw verlies ondergaan. Een verdienstelijk Antwerpsch genreschilder, Jan Antoon Neuhuijs, is den 1n November, op 59jarigen ouderdom, overleden. Hij was de oudere broeder van Albert Neuhuijs, den algemeen gekenden Hollandschen binnenzicht-schilder. Jan Antoon Neuhuijs te Haarlem geboren, was zich al vroeg te Antwerpen komen vestigen, om het onderwijs onzer beroemde Academie deelachtig te worden. Hij behaalde daar tal van onderscheidingen en droeg ten laatste den prijs van uitmuntendheid weg, die hem recht gaf op een bijzonder atelier in het Academie-gebouw. Daar schilderde hij zijne eerste stukken, onder leiding van N. de Keyser, die hem meermaals met de uitvoering van werken belastte, waarvoor hem zelven de tijd ontbrak. Liefst schilderde hij tafereelen uit de vaderlandsche geschiedenis der xvie eeuw, welke doorgaans regelrecht hunnen weg vonden naar Engeland of Noord-Amerika. Weinige jaren geleden zag ik te Londen een dergelijk stuk - een Protestanten-preek - bij een schilderij-handelaar uitgestald, die er £1000 voor eischte. Later bracht Neuhuijs meestal slechts genrestukjes voort, en toen de ziekte, die hem eindelijk ten grave slepen zou, reeds had begonnen aan zijne levenskrachten te knagen, werden de vruchten van zijn penseel van jaar tot jaar schaarscher. Door ware kunstliefde bezield, scheidde hij zich nooit van een zijner werken alvorens het tot den hoogsten trap van volmaaktheid te hebben gebracht, waartoe hij dacht het te kunnen opvaren. Hij deed eer aan onze Vlaamsche school en jammer is het dat zijne belangrijkste stukken uitsluitend vreemde verzamelingen versieren.
Jan Theodoor Joseph Linnig, geboren te Antwerpen den 15n Mei 1815, overleed in dezelfde stad den 12n November 1891. Hij was de ouste en de eenige overlevende der drie broeders Linnig, die zich als kunstenaars een naam maakten. In zijne jongheid had hij onder de leiding van Wappers zich op de schilderkunst toegelegd en had eenige landschappen voortgebracht. In lateren leeftijd was hij uitsluitend als graveur werkzaam. Joseph Linnig deed zich vooral kennen door zijne etsen van landschappen en meer nog door zijne afbeeldingen van oude gebouwen of deelen van gebouwen te Antwerpen bestaande. Hij gaf van deze laatste aan album uit, waarvoor J.H. Mertens den tekst schreef. Met den heer Hippert gaf hij een catalogus uit der etsen in ons land sedert 1830 vervaardigd. Hij dreef handel in gravuren en was een uitstekend kenner niet alleen van de werken uit het tijdperk, welk hij beschreven heeft, maar ook van oude Nederlandsche ets- en graveerkunst. In de laatste jaren zijns levens had Linnig zich uit den handel teruggetrokken, maar dan nog bestuurde hij verscheidene openbare kunstveilingen. Tot weinige maanden voor zijne dood was hij buitengewoon vlug van lichaam en geest gebleven; toen werd hij door een geraaktheid getroffen, die zijne gezondheid een knak gaf, waarvan hij niet weder geheel herstelde. Door zijn talent als graveur, door zijn ijver om wat het oud Antwerpen aan bouwkundige overblijfsels van kunstwaarde bezat en door zijne kennis van oude kunst verdient Linnig, dat zijn naam met eer vermeld worde. |
|