De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 4
(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 29]
| |
Fritz von UhdeIUit het stadje Wolchenburg afkomstig, trad H. Friedrich von Uhde in 1867 in dienst bij de ruiterij en bleef tien jaar cavalerie-officier. Hij maakte den oorlog tegen
Portret van Fritz von Uhde
Frankrijk mede en was in 1877 tot den graad van kapitein gevorderd. In zijne vrije uren, dilettanteerde hij wat aan schilderkunst. Maar dit liefhebberen werd hem gebrek aan eerbied voor de kunst. Hij nam zijn ontslag. Hij was toen dertig jaar oud.Ga naar voetnoot(1) Hij herbegon zijn leven. Een stalen wil, dus.
* * *
De eervol ontslagen ritmeester meldde zich als leerling aan op de voorname schilderateliers van Munchen, bij Piloty, bij Tietz, elders nog, en werd afgewezen. De professors zagen niets in dien jongen. De Academie wilde niet van hem.
* * *
Franz von Lenbach, de bekende portretschilder, zoo eigenaardig maar zoo gemaakt, ried hem te kopieeren. Hij kopieerde Rembrandt en Van Dijck - zonder veel nut! Munkaczy, de groote Hongaar, reisde in 1879 over Munchen, naar Parijs. Von Uhde kwam met hem in betrekkingen ging mede naar Frankrijk. Hij bleef er, tot einde 1880, geheel onder den invloed van den meester, - een priester der reine kleur. Als een despoot, heerschte zij over zijn palet, en bedekte het met haar donkere, zware, vaste tonen; heerschte over zijn oog, en het licht bestond niet voor hem. Hij schilderde zwart als de meester. Uit dien tijd en in die gam zijn de eerste expositiestukken: de Zangeres, de Geleerde Honden, het Familieconcert. Maar toen wendde hij zich af van het sombere - bewust, willekeurig, minder omdat hij de natuur anders zag, dan omdat de aesthetiek van het zwarte hem niet voldeed. De blanke, van het licht beminde tonen, waar het in wemelt en leeft, lokten zijn oog en gingen hem naar het gemoed: hij wierp de rooden, de bruinen, de zwarten, - heel de romantieke theorie - zijn schilderbak uit, en gaf er zich de hand op, helder te schilderen, zoo helder als hij kon. Het was zijn volle kunstenaarsrecht. Geen koloriet heeft de waarheid in pacht. Min of meer, is elk betrekkelijk en eenzijdig. Het is met heel den schilderstiel, slechts het middel om een indruk voort te brengen. Wee de school die gelooft, dat die indruk alleen langs vaste en onveranderlijke regels te verkrijgen is. Dwazen zijn het, die, in de kunst, het doel offeren aan de middelen! | |
IIDe eerste stukken der heldere periode waren: de Hollandsche Naaischool (1882) en De Orgelman komt, eene zonnige dorpscene, die in het Parijzer Salon van 1883 eene eervolle melding bekwam. Hier eindigen de leerjaren. Von Uhde was toen vijf-en-dertig jaar oud. Een jaar later, in 1884-85 was hij te Parijs en te Berlijn met goud bekroond, en beroemd!
* * *
De geschiedenis van dit telegrafisch snel beroemd worden is buitengewoon karakteristiek. In den zomer van 1883 was von Uhde terug in Beieren, en zwierf op zoek naar studie en onderwerpen op het land rond. Zoo zat hij eens op een morgen in eene pastorij, tegen het uur dat de les van catechismus ging beginnen. De deur stond open, en de kinderen kwamen er voor bijeen staan, staken hun hoofdjes eens vooruit, piepten aan de vensters. Het was buiten zoo'n heerlijk weder; de kamer was zoo rein, met hare twee kleine ramen, de heele scene met de gezonde kindergezichten zoo lief, dat de kunstenaar de les bleef bijwonen en aan het schilderen ging. | |
[pagina 30]
| |
Een voor een kwamen de kinderen op het doek, luisterende naar de leering; en zoo overtuigd was hunne naïeve aandacht, zoo'n vrede en gemoedelijkheid, en zoo'n diepen ernst tevens ademden de kleinen in die eenvoudige pastorij, op dien helderen morgen, dat het von Uhde als natuurlijk werd Jezus, den meester zelven, op zijn doek te brengen als leeraar van de kinderen. Het behoorde tot zijn tableau, het kroonde dezes stemming. De kinderen droegen de kleedij uit den Beierschen boerenstand; het gewaad en het aanschijn van Jezus werd heel logiek en natuurlijk met die omgeving in harmonie gebracht. Dat is de historie van Laat de kleinen tot mij komen! De geschiedenis van het succès, niet die van het talent. Von Uhde werkte in die richting voort.
* * *
In 1886 exposeerde hij Treed binnen Heer en neem plaats onder ons! Bij boeren: vader en moeder, de grootouders, de kinderen aan den disch. Daar gaat de deur open en Jezus treedt binnen, een man uit denzelfden stand als zij. Uren heeft hij gegaan over de wegen van het land, in nadenken en mijmeren. Bij de armsten klopt hij aan. Zij rijzen op eerbiedig en de handen vouwend. Alleen een kleiner kindje begrijpt niet. Met zijn diepen blik en een gebaar der hand - die het tooneel te zamen houdt - heet de ziener hun zich niet te storen aan hem. Die schilderij, van zoo'n intens gevoel en zoo'n hooge waarde als opmerking, tonen en verlichting, als samenhang van beweging en treffende eenheid van indruk, behoort tot en bevindt zich in de Berlijner National-Galerie. Op haar volgden de Discipelen van Emmäus, het Avondmaal, en de Bergpreek. De eerste is mij slechts in lichtdruk bekend. De tweede was over drie jaar in de tentoonstelling te Brussel: ‘En als het avond geworden was, kwam hij met de twaalven. En als zij aanzaten en aten, zeide Jezus: “Voorwaar, ik zeg u, dat een van u, die met mij eet, mij zal verraden.” En zij begonnen bedroefd te worden, en de een na den ander tot hem te zeggen: Ben ik het? en een ander: Ben ik het?..’ De Bergpreek is een plein air, die ik op het atelier van den schilder gezien heb, maar in onvoldoende voorwaarden van licht, en die zeker niet met het Avondmaal gelijk staat. Jezus is neergezeten, ten halve met den rug naar den toeschouwer gekeerd. Voor hem knielen vrouwen; de groene helling van den berg vormt den achtergrond; de figuren zijn levensgroot. Op de tentoonstelling te Munchen had von Uhde een heerlijk vrouwenportret: een dame in het zwart, buitengewoon als levendigheid en distinctie; den Gang naar Betlehem, naar welk stuk ons de kunstenaar bijgaande teekening schonk; en een boerenkind, met droomende, verwonderde oogen, tusschen het bebloemde zomergras: Heideprinsesje! Te Brussel, in de nu gesloten driejaarlijksche tentoonstelling, heeft wel ieder mijner lezers de triptiek: De Heilige Nacht en de Nursery gezien, en spaart mij dus het zoo vruchteloos en ondankbaar détail-beschrijven. Een algemeene karakteristiek onder woorden brengen, is mogelijk. De techniek van een kunstenaar aan stielgenoten doen vatten, is reeds moeielijker. Maar met de middelen van het geschreven woord een tableau doen zien, aan wie hem niet gezien heeft, is een ijdel pogen. Ik vlei mij niet, iets meer gedaan dan achter titels eenige bekende formulen te hebben geschreven. Slechts wilde ik een algemeenen blik laten werpen op den door von Uhde geleverden arbeid! Dit hoofdstuk was een orienteerings-toertje. Men vergeve het mij dat de uitleggingen van den gids zoo banaal waren. | |
IIIDit werk en die man, die wij nu kennen, hebben een doopsel ontvangen, dat adelt. Een woedende storm heeft over hen gewoed. De kwezelaars van heel Beieren, de vromen van heel Duitschland hebben kunst en kunstenaar in den ban gedaan. Jezus als een boer kleeden! Jezus met een ongekamden baard! Wat oneerbiedige behandeling! En heel de devotie heeft geweend. Na de tranen, de woede! De dikke Muncheners hebben gehuild: ‘Christus was een schoone mensch!’ De dagbladen spraken over atheisme en heiligschennis. ‘Uwe Maria is leelijk, uwe Maria is niet heilig genoeg!’ Toen de groote kunsthandelaar Neumann de Discipelen van Emmäus aan het raam tentoonstelde, schoolde het gepeupel samen; eerzame burgers gingen naar het politiebureel en kregen den commissaris mede naar Neumann, om het godlasterend werk uit de vitrien te doen verdwijnen. Met commissaris en al, wees Neumann hen de straat op! Maar bij elk nieuw werk hernam het tempeest! Het Staatsbestuur dorst van von Uhde geen doek koopen. Tot October laatst hing er niets van hem in dit droeve museum, dat de Nieuwe Pinacotheek van Munchen heet. Men vreesde voor de kwezelkruisvaart. Want met den dag nam zij toe, tot zij verleden jaar in de Kamer de afstemming van het heele budjet van Schoone Kunsten eischte, als een straf voor de Munchener school, die wel buiten hare weet en tegen haren dank, dien godvergeten von Uhde had gekweekt. De minister wierp zijn portefeuille in den strijd, redde de begrooting, en zelf kocht de regent van Beieren voor de Pinacotheek de Gang naar Betlehem! Dat was de neerlaag van een vleugel van het heilig leger. | |
[pagina 31]
| |
Het waren de geweldigen! Bleven de fijnen en zelfs de oprechten! Die hadden geroerd stil gestaan voor de werken van von Uhde, en daar beweegreden van zuiver artistieken aard niet tot hun begrip behooren, in die zoo oprechte, uit het volle hart gesproten werken, eene theologische symboliek gezocht! Hun was von Uhde een dogmatieker in verf! Zoo werd, bij voorbeeld, zijn Christus bij de boeren, (Treed binnen Heer...) ‘het aanschouwelijk maken der leer van het eeuwig aanwezig zijn van den Godszoon onder de menschen!’ Het was een propaganda van een nieuw genre, waard van het Leger des Heils! Te vergeefs protesteerde de kunstenaar, dat hij noch de Godheid loochende, noch godsdienstige leerstukken illustreerde, dat hij een schilder was en geen theologant. ‘Das malerische Interessen, mehr als der Stoff!’ Heiligen verstaan die tale niet. Arme kunst, die in handen is van vromen en moralisten! | |
IVHet werk van von Uhde is de verjonging van de godsdienst-schildering; hij is de herschepper van dit oude genre. Onder dit etiket is hij in duizende geheugens geklasseerd. De menschen van onzen tijd, die veel dingen in het hoofd hebben, houden van zoo'n korte formuul om eene school of een talent te kenschetsen. Het is eene economie van denkkracht! Is de formuul juist? De wereldberoemde verdiensten van von Uhde zouden dus neerkomen op een gelukkige vondst, wier historie wij verteld hebben; op dien truc, Jezus als een Beierschen boer te kleeden en met Beiersche boeren te omringen. Een voorbeeld: de teekening die wij hierbij afdrukken stelt twee arme lieden voor, die daar op den natten weg, bij herfstdag tegen den avond, voortsukkelen. In de verte ziet men - op de schilderij - een huis! En, na uren zwijgens, het eerste woord dat ze spreken, zegt de man tot de vrouw die hij steunt: ‘moed, ginder is de herberg!’ von Uhde heet het stuk: ‘De weg naar Betlehem.’ De arme voetgangers zijn Jozef en Maria. Bestaat heel zijn talent nu in het vinden van dien titel? Is hij geniaal omdat hij op het koperen plaatje ‘De weg naar Betlehem’ schrijft en niet ‘De herberg is niet ver meer af!’ Zou de tableau slechter zijn, indien men de titels verwisselde, indien in plaats van een historiestuk (!), een godsdienstig onderwerp (!!), er niets bleef dan twee arme lieden, op een regendag, langs de heirbaan!Ga naar voetnoot(1) Ik meen het niet. Voor mij is het zoo'n kladpapieren adelbrief, de Brown-Sequard te willen zijn van een uitstervend genre, al zijn het dan onderwerpen uit den Bijbel!
* * *
Om den opgang en het karakter van von Uhde's kunst te begrijpen, moet men ze in het licht zien der kunstbeweging van onzen tijd. De realisten wijken van hunne voorgangers op twee hoofdpunten af: door hunne techniek en door hunne onderwerpen. De dubbele vraag: hoe men schilderen, en wat men schilderen moet, beantwoorden ze geheel anders. Vergelijk een tafereel van Luyten met een doek van de Keyzer of - zonder ongepaste gelijkstelling, - Roll met Bouguereau. Bezie het stoffelijke van beide werken, het ‘doen’, het leggen, mengen, kiezen, bewerken der kleuren, de stiel! Dring ook door tot de opvatting. De eenen hebben menschen en boomen geschilderd, de anderen een scene of een gedacht. Hier, eene bladzijde philosophie of historie; daar, een indruk van licht en kleur; een idee, een hoekje natuur! Men schildert anders, en men denkt andere onderwerpen het schilderen waard. Ik geloof - en treur er niet om - dat heel de geschiedenis van Vlaanderen met de moraal van Sokrates en Jezus erbij, een modern schilder nog geen impressie van ‘buiten’, van plein air waard is, geen naakt lichaam, op een fond van gewas, in de open lucht! De zoogezegde gedachte, de bekommering in den toeschouwer bepaalde gevoelens, droomen, tot ideën toe op te wekken, is uit de kunst! Moderne doeken zijn voor de oogen, niet voor het hart of de rede! Maar tegen die opvatting - die eene andere waard is, en meesterstukken heeft voortgebracht - komt heel het wezen van von Uhde in opstand! Als de realisten zien en schilderen, doet hij! Maar hij voelt te ernstig, zijn gemoedsleven is te zeer heel zijn leven, opdat zijn werk niet trillen zou van emotie. Die Duitscher, met blauwe oogen, en den diepen, als naar binnen gekeerden blik, ingetogen en woordengierig, is, trots zijn ijzeren wil en de militaire snor, een emotioneel. Hem lokt onweerstaanbaar het diepere, het innige in het leven, wat de Duitschers in het woord ‘Empfindung’ leggen. Den aard van zijn stam, en der historie van heel de oude Duitsche school getrouw, ziet en zoekt hij de ziel der dingen. De stille droefheid, de zwijgende weemoed, al wat de oogen zachtjes maar onweerstaanbaar doet vochtig worden, het eenvoudige en ernstige, de goedheid en de edelmoed, al wat oprecht en zonder theatergebaar, uit het hart komt en naar het hart gaat, vormen de zedelijke atmosfeer van zijn arbeid. Zijne schildering is eene offerande op het Hoog-Altaar van het gevoel! Zijne eigenaardigheid en de titel van zijn roem is ten | |
[pagina 32]
| |
dienste van die idealistische opvatting de techiek van het realisme te hebben gesteld. Zijne menschen schildert hij zooals ze zijn: Ich male meine Leute, zegde hij mij, und kann nicht anders! Hij schildert ze, met een oog voor licht en lucht en aandacht voor dezer wederzijdsche werking, met een zelf samengesteld palet, een eigen geleerde borstelling, buiten de conventie, in den geest van den uitersten linkervleugel der modernisten. Maar hij bekommert zich met wat omgaat in het hart zijner lieden, met hun voelen en hun denken Het zijn armen en ootmoedigen, het is het volk, dat lijdt; en de schildering is warm van innige sympathie voor die zwakheid! Heel het geheim van von Uhde's kunst en opgang ligt in dit samenwerken van een oog en een hand, die zoo vrank realist zijn, met een hart en geest, die zoo'n devotie hebben voor gevoel en gedacht.
* * *
Zoo beschouwd is zijn succès een gewichtig feit in de geschiedenis der moderne richting. Een uitvloeisel - zooals elke vooruitgang in de techniek en de manier van zien, - van hen, die in een schilderstuk een genot, een feest, een indruk voor het oog zoeken, - zonen van Tiziaan, Veronese, Rubens, Frans Hals - ziet die richting nu ook tot haar komen de andere vleugel van het schildersleger, wien de kunst niet een doel en het heele doel is, maar een middel tot roeren, adelen, beschaven! Deze laatsten, de idealisten, zijn te dikwijls zwak geweest voor hun eigen hart, en hebben, ter wille van hunne innigste wenschen, de dingen en menschen edeler willen voorstellen dan hun oog ze toonde, schooner en dieper willen ‘doen’ dan wat de natuur hun bood. Met die zwakheid breekt von Uhde. De andere kiem van dood, welke het idealisme in zich voert, is met de eigene rede van zijn bestaan onafscheidbaar verbonden: in hare liefde voor gevoel en gedacht, is die richting te zeer geneigd meer achter het doek te leggen dan er op, meer gewicht te hechten aan het onderwerp dan aan de uitvoering, aan den titel dan aan het schilderwerk. Ook tegen die microbe is von Uhde tot nu toe, door eene krachtige entstof beschermd.
* * *
In den vollen zin van het woord is hij een schilder. Geen theologant, geen wijsgeer! Als alle ware meesters, schildert hij omdat hij genot vindt in het intensieve zien en in het weergeven der natuur naar zijn gemoed; omdat dit steeds wisselend drama van licht, kleur en lucht, het spel en de strijd en de harmonie, het koppelen, telen en scheiden en onderdoen en overwinnen van die drij mysterieuze persoonaadjes hem bekoort en tot zich lokt; om er een scene van te vatten, en te vestigen op het doek, en zienbaar te maken voor de duizenden ziende blinden, die nevens het echte schouwspel heengaan en het niet ontwaren. Maar waar hij zoo door zijn schildersgenie geleid, en tegen de bekoring in zijne schildering den denker of den archeoloog uit te hangen, beschermd blijft, verdwijnt de gevoelsmensch niet in hem, verzwakt niet de emotioneele kracht van zijn wezen maar gaat over in zijn doen, wordt de karakteristiek van zijn werk, niet slechts door de keuze van het onderwerp maar ook door tonaliteit en schikking. Lichte maar stille kleuren overheerschen in zijne doeken; aan een ernstig koloriet hangt zijn hart. Overal zijn het de grijze tinten, die zooveel innigheid bezitten en het wondere vermogen de bijna onzichtbare luchttrilling weer te geven, die in ons regenklimaat menschen en dingen omgeeft, de omtrekken en lijnen afrondt en tot een levend geheel versmelt. Maar nooit is die matigheid van zijn palet droog of hard. Nooit is zij koud! Bezielend, leeft er het licht in! Duidelijk toont ook zijne faktuur hoe hij langs eigen paden, en niet in de rangen der school, tot zijne plaats is gekomen. Nergens bij hem die kalme, ontzenuwend propere borsteling der Academie die doet denken aan borduurwerk van jonge meisjes, of aan een gekeerden keukenvloer! De kleur vloeit op zijne doeken: geen werk dat men ziet; geene lijnen die men met een potlood volgen kan! Alles is toon, schaduw, licht, als in de werkelijkheid! Herinnert u een der vleugels van zijn Triptiek, de Heilige Nacht: de herders, in den sneeuw, onder het vage licht der ster, bij het schijnsel der lantaarn; zoo een hoop menschen - zie, ge kunt ze tellen en allen onderscheiden - op een lapje, en heel het landschap erbij, en de indruk van de leege vlakte, van den nacht, en den langen besneeuwden weg, en de indruk van zwijgen en gaan... Nader nu tot het stuk, en onderzoek of de regels der traditie iets gemeens hebben met die wondere objectiviteit, met dit meesterlijk doen zien van wat is.
* * *
Er blijft mij nog een woord te zeggen over de manier waarin von Uhde de Nieuw-Testamentische onderwerpen, wier bewerking voor velen het beste van zijn roem is, behandeld en vertolkt heeft. Met de oudheidkundige behandeling, die in latere jaren mode is geworden, heeft von Uhde nooit vrede gehad. Nooit heeft hij de geleerde afbeelding van oud Hebreeuwsche woningen, kostumen en huisraad anders als een blijk van geleerdheid aanzien. Nooit heeft hij de bevoegdheid om een werk over archeologie te illustreeren voor het kenmerk van den waren kunstenaar gehouden; nooit ook, gemeend dat echt Joodsche neuzen op een tafereel uit het leven van Jezus onontbeerlijk waren. Even ver als van de pedanten, wijkt hij af van de traditioneele coiffeurs- en behangersschool, ik meen van die schilders, die in een zoogenaamd godsdienstig stuk slechts eene gelegenheid zien om banaal fraaie drapeering, en zuiver gewassen en net gekamde hoofden te schilderen. Door de conventie, welke drie eeuwen lang door het commande-werk gekoesterd en gevoed is, breekt onze | |
[pagina 34-35]
| |
Treed binnen Heer en neem plaats onder ons, naar de schilderij van Fritz von Uhde.
| |
[pagina 37]
| |
schilder heen. Hem is het om de ziel dier tooneelen te doen. De adel, de liefde, de poëzie, die het figuur van Jezus als met eene straling van licht omgeven, wil hij ons diep doen doordringen, in het gemoed. Hij kent romdom ons, in de beschaving waarin wij leven, een midden en menschen, aan wie ons hart dezelfde gevoelens van meelijden en opoffering toedraagt: het volk, de zwakken, de kleinen! Daarheen verplaatst hij de scene. Uit het verband der feiten en der tijden rukt hij zijn personen en kiest voor hen het licht en de plaats, waar wat hij ons door hen wil doen zeggen het duidelijkst zal uitkomen, het diepst zal treffen! Ik wil niet beweren dat onze kunstenaar zijn werk zoo beredeneerd heeft: als bij elken begaafde, is hem dit eene zaak van ingeving, van intuitie, van gevoel geweest, geene zaak van nadenken en kunstmatig construeeren! Men denke aan wat ik over de geschiedenis van Treed binnen Heer... verhaald heb! Maar ontleden is de taak der critiek, en waarlijk, von Uhde heeft ons de doode, sentimenteel onvruchtbaar geworden kristen legende verjongd en nader bij het hart gebracht. Maar de indruk door hem bekomen is onafscheidbaar van de standen, waarin zijn werk den Messias toont, onafscheidbaar ook van den zielentoestand van heel onzen tijd. Wij staan voor snijdend maatschappelijk wee, met een groot gevoel van onmacht! Telkens men ons de goedheid, de zachtheid, het meelijden als werkzaam toont - zooals von Uhde het met zooveel innigheid in zijne Jezus-doeken doet - wordt het ons als een balsem voor ons smartelijk bewustzijn niet meer te kunnen! Het bittere pessimismus verdwijnt. De tranen van verlichting komen in onze oogen, want als goed zijn en liefde redden kunnen dan voelen wij ons tot redden bekwaam! Eene begoocheling, waarlijk! Maar daarmede is toch de macht van ontroeren, die zoo kolossaal is in de werken van von Uhde misschien ten deele uitgelegd; voor zoover men met woorden het ontstaan der tonen en klanken volgen kan, op het oneindig klavier van het gevoel. Jezus en het Volk, ziedaar de korte formuul van von Uhde's populaire gevoels-onderwerpen. Om er, als hij, meesterstukken mede te scheppen, hebbe men niet alleen zijn krachtig en innig gemoedsleven, maar ook zijne oprechtheid in het zien en weergeven, het modernisme van zijne faktuur; niet alleen een hart, maar ook en vooral eene hand en een blik als hij, maar ook de wondere gave zoo verscheidene opvattingen als de zijne in een harmonisch geheel te versmelten; uit de schijnbare tegenstellingen van zijne heele persoonlijkheid eene machtige originaliteit te smeden! | |
VIk had de eer te Munchen von Uhde te bezoeken. Zijn atelier is eene groote, leege plaats vol licht. Geen romantieke meubeleering: geen helmen, oû meubelen, prachtige tapijten. Dit koperen muziek heeft uitgediend! Een divan, het noodige stielgerief, een paar portefeuilles met teekeningen en lichtdrukken in een hoek, eenige oningelijste doeken aan den wand. Ik ben getroffen minder door de eenvoudigheid van het midden, dan door de eenvoudigheid van den mensch. Als de waarlijk diep voelenden en innig overtuigden, is deze zonder de minste bekommering met den door zijn persoon gemaakten indruk. Geen zweem van pose! Algeheele oprechtheid; slechts de noodige woorden, kalm en kort, en toch niet koud, toch treffend en welsprekend. In eenige zinnen, vertelde hij mij zijn leven. Toen spraken wij over zijn werk, over zijne plannen, over zijne kunst-sympathieën. Ik noemde de oudere scholen. Voor Velasquez was hij geheel bewondering. Rembrandt beminde hij hartstochtelijk in zijne opvatting. Maar koloriet en verlichting waren hem vreemd geworden. Juist die tegenstelling tusschen doen en voelen, die de karakteristiek is van zijn werk. Eindelijk, de proefsteen tusschen de schilders zonder meer, om der wille van het schilderen en de schilders om gevoel of gedacht - Peter-Pauwel Rubens, onze geniale sensualist, met zijn eeuwige, ongeevenaarde feesten voor den verrukten blik. ‘O, dien sta ik zoo verre, zegde mij von Uhde. Zijne zinnelijkheid stuit mij. Ik weet dat hij een meester is, maar ik voel het niet!’ Tusschen de modernen, dacht hij weinig goeds over de Duitschers. De Fransche realisten - Roll, Besnard - bewonderde hij in hunne faktuur en weergeving, maar hij kon niet buiten een bitter woord over de zielloosheid dier kunst: ‘Nur Mache!’ zegde hij. Een oordeel dat ik niet mede onderteekenen kon! Eindelijk sprak hij met de meeste hartelijkheid over Struys, onzen Antwerpschen kunstenaar, die te Munchen eene merkwaardige schilderij had: ‘O, er is zooveel hart in dit werk, al is het zoo romantiek gedaan!’
* * *
Onder wat hij verder denkt te schilderen, noemde hij eene reeks stukken over Maria, eene kruisiging, eenige plein-air doeken. Het zou mij niet verwonderen zoo dit laatste genre hem aantrok en voor eenigen tijd behield, zoowel als ik het voor zeker houd dat het geschiedkundig en symbolisch element in zijn werk, het inweven der lotgevallen van Jezus, stilaan op den achtergrond geraakt en wel geheel zou kunnen verdwijnen voor zuiver uit de werkelijkheid genomen onderwerpen, die von Uhde tot nu toe slechts in kleinere doeken behandeld heeft. Het zou mijns inziens, de natuurlijke loop der dingen zijn. Profeterij is echter geene critiek.
* * *
Wat hij ook schilderen moge, staat voor mij de overtuiging vast, dat het zal uitmunten door zijn gehalte aan gevoel, | |
[pagina 38]
| |
door het vrank realisme der uitvoering, door diepen eerbied voor de kunst! Eerbied voor de kunst! Op geen betere woorden kan ik deze bladzijden over von Uhde eindigen, over den genialen kunstenaar, die bijna in de tweede helft van zijn leven tot haar gekomen, door zijn ijzeren wil, zijne ongeevenaarde oprechtheid, zijn onvermoeid en ook heden niet rustend zoeken een der interessantste figuren is geworden uit de moderne schildergroep, een meester die blijft. Eerbied voor de kunst! Bericht aan de interieurs-gieters en zich zelven eeuwig herbeginnenden, bericht aan de op twintig jaar volleerden, - wien het aangaat! Eerbied voor de kunst! Bericht aan onze kwijnende school! F. |
|