en het immer wrakke schip zijner financiën tegen geheele schipbreuk vrijwaarden. Zijn geest was scherp en vlug met een sterke neiging naar spotlust en geestigheid, zonder hoogere aankweeking, maar met buitengewone natuurlijke begaafdheid.
Dit alles te zamen maakte van den mensch eene uiterst eigenaardige persoonlijkheid, die gaarne zijnen wil voor de algemeen geldige wet aanzag, die, ongaarne in eenig gelid stappend, bij voorkeur naar eigen zin op eigen baan wandelde en vaak dus doende tegen anderen aanliep. Klein van stal, zwart van haar, bruin van tint, verried zijn uiterlijke wel de hartstochtelijkheid van zijn innerlijke.
Kunstenaar was hij van kop tot teen; tamelijk onverschillig aan wat anderen warm maakt, leefde hij in de eerste plaats, en nagenoeg uitsluitelijk, voor de kunst, immer plannend, zoekend, scheppend, strijdend met mond of pen tegen wien of wat niet met zijne zienswijze instemde.
Vele trekken van dit karakter vinden wij in de werken van den schilder weer. Vooreerst zijn rusteloosheid, die zich uit in de ongemeene vruchtbaarheid van zijn penseel. Hij was twaalf jaar oud, toen zijn eerste werk het licht zag, eene lithographie: De Inneming van Constantine, van 1836. Tot op het oogenblik dat eene verlamming van geest, eenige maanden voor zijnen dood, hem tot werkeloosheid veroordeelde, schiep hij onafgebroken en in verbazende verscheidenheid en hoeveelheid schilderwerken van allerlei afmeting.
Herinneren wij slechts zijne groote historische werken, beginnende met de Inneming van Jerusalem, uit het Brusselsch Museum en gaande tot zijn eenig afgewerkt paneel voor de trapzaal van het Antwerpsch Stadhuis, waartusschen zijn epos ligt in Palestina geschilderd; zijne panoramas, de Slag van Waterloo, voor Antwerpen en de Slag van Plewna, voor Moskou geschilderd; zijne dierenstukken, van zijne Patrijzenjacht tot zijn Gevecht van Leeuwen en Buffels; zijn talrijke Apenstukken, met hekelende zinspeling op de menschen; zijne niet minder talrijke portretten en wat nog niet alles.
Het eerst wat ons in zijne bijzonderste werken treft is de stoutheid van opvatting, de gespierdheid der uitvoering. Zijn Vrachtrijder op de hoogten rond Parijs, in het Antwerpsch Museum, toont reeds den kunstenaar, die zich schrap zet om een tooneel van ongemeene krachtontwikkeling weer te geven; zijn Gevecht van Leeuw en Buffels, is zeker een der stoutste scheppingen in zijnen aard, die de kunst voortbracht. Hij had den voerman in het eerste stuk zien kampen, had hem bewonderd en was getroffen door de inspanning van zijn paard: er werd daar een strijd gestreden zoo aantrekkelijk voor den modernen schilder als de Inneming van Jerusalem. Hij verliet in de keuze van dit onderwerp het zuiver historisch gebied, waar alleen studïe en overlevering voorlichten, om dat der werkelijkheid te betreden; hij zegde vaarwel aan de romantische school zijner Antwerpsche meesters, om zich meer in de richting der moderne Fransche school te bewegen. Dat Verlat geen realist in den gewonen zin des woords werd, getuigt heel zijn later werk en in de eerste plaats stukken als het meergenoemd Gevecht van Leeuw en Buffels. Wat hij daar schilderde had hij niet gezien; hij had het zich alleen voorgesteld, het afgeleid uit wat hij kende; waarneming en inbeelding gingen hand in hand om een tafereel te scheppen dat aangrijpend is van leven, van kracht en van waarschijnlijkheid.
Die opvatting bleef de zijne in al zijne overige werken van langeren adem. Zijn Moeder van den Messias, toont ons eene vrouw uit het volk met haar weelderig gebouwd zoontje, maar beiden door iets verheveners van de gewone menschenkinderen onderscheiden, de moeder vooral, die de kommervolle toekomst van haren lieveling te gemoet blikt. Zijn Beeld van Alva door de straten van Antwerpen gesleurd is een tooneel, waarvan de helden uit de omgeving van den kunstenaar gekozen zijn, maar niet zonder eene - wel wat sterk uitgesproken - overhelling naar het liefelijke in de volksjeugd.
Verlat stond tusschen de oudere romantische en de nieuwere realistische school. Zijne voorliefde voor waarheid, een echt Vlaamschen trek, verried hij duidelijk in zijne tafereelen uit Palestina; in hetzelfde werk gaf hij eveneens de sterkste getuigenis zijner oorspronkelijkheid. Men had duizend jaar lang den Heiland geschilderd in allerlei omgevingen, naar de regels van allerlei scholen; niemand was op de gedachte gekomen hem op zijnen geboortegrond te schilderen met trekken en kleederen, met makkers en landschappen, zooals men die daar vindt en zooals men die daar vermoedelijk over negentien honderd jaar vond. Dit was een inval, eene veropenbaring, gewichtig genoeg om een schilder beroemd te maken.
In die studiën van het Heilig Land, evenals in heel het overige van Verlat's werk, wisselt het verhevene met het gemoedelijke af. Men denke slechts aan het dramatisch tafereel Vox populi, rechtstreeks naar het leven genomen; men zie slechts de Vox Dei, waarin het hooge idealism, dat aan een Ary Scheffer laat denken, overheerscht, en men zie daarnevens zijn zoo geheel naïef genrestuk Mijn portret.
Zullen wij nog zijne apenstukken herinneren, zoo vol humor en bittere scherts, zoo vol gal tegenover de toongevende, de heerschende machten; wij doen het niet en achten genoeg gezegd te hebben om de levendigheid, de springveerachtigheid, de veelzijdigheid en de oorspronkelijkheid van Verlat's talent gekenmerkt te hebben.
Zijne uitvoering stond door den band beneden zijne scheppingskracht. Zijne apenstukken zijn, wel is waar, dikwijls juweeltjes van kleur en penseeling, een Descamps waardig, maar in zijne overige stukken is vaak de toon te zwaar, de vleezen te leerachtig, het koloriet te hard. Ook daar overheerscht kracht en valt deze te bewonderen; maar de fijnere speling van kleur en licht, de dieper doordringende waarneming der tintenschakeering, ontbre-