De driejaarlijksche tentoonstelling van beeldende kunsten te Brussel. - 1890.
Inlandsche schildert. (Slot)
Onder de schilders, wier werken onzes inziens niet onvermeld mogen blijven, noemen wij J. Mayné, wiens Processie we reeds vroeger te zien kregen. Het koloriet is echter niet altijd harmonieus, en dat is jammer bij zoo flinke teekening en compositie.
Frans Meerts is een oude bekende, die zich niet enkel verdienstelijk maakte door merkwaardige kopijen onzer oude meesters in den vreemde, maar hoofdzakelijk door hoogst persoonlijke opvatting en vertolking van toestanden. Zijne Bekentenis is een zeer treffend stuk. Een jong meisje van rond de twintig staat recht en heeft de handen in wanhoop voor de oogen geslagen; de moeder, eene bejaarde boerin, kijkt haar scherp aan; zij heeft ontdekt, vernomen, wat gebeurde; de gansche omgeving spreekt van nameloos verdriet; 't is een drama, dat in zooveel gezinnen met het ontzettend talent der waarheid gespeeld wordt.
Een goed woord voor J. Mees, wiens Grootmoeder in Kempischen tooi vriendelijk naar den toeschouwer kijkt en haren begaafden kleinzoon met die goedige uitdrukking wel zal aanmoedigen.
Van Const. Meunier wordt zeer veel gesproken. Zijne studies en tafereelen uit mijn- en nijverheid, alsmede zijn beeldhouwwerk zijn vaak treffend, doch er is een iets in, dat ons alle sympathie uit het hart rukt; is 't de fout des kunstenaars of der onderwerpen? Ik, voor mij, voel me misselijk bij 't lang bezien van zooveel walgelijk onedels. Ook zijn de meeste dier gewrochten onvoldoende afgewerkt.
Is. Meyers leverde een paar stukjes, onder titel: Haan ter Zee. (?) Zijne Brugsche Kantwerkster stel ik echter oneindig hooger. Hij heeft daar niet alleen een schoon werk geleverd, maar gaf poëzij, al is ze dan ook droef.
De Mystische liefde, van J. Middeleer, werd weinig besproken; het stuk verdient beter; niet dat de compositie ons bijzonder aanstaat, doch als behandeling mag er veel goeds van gezegd worden. 't Is alles in gedempte tonen geschilderd; de teekening heeft iets gothisch, alles spreekt van rust en bespiegeling. Eene tweede proeve op dat gebied zal waarschijnlijk een heerlijk gewrocht leveren.
Frans Mortelmans slaagde zeer wel in eene moeilijke taak, namelijk, in een Jachtstuk uit het oud Germaansch tijdvak. Het is waarachtig geene kleinigheid, zich in die voorvaderlijke oudheid in te werken en die weer te geven, zooals wij ze ons volgens de beste bronnen voorstellen. Verbeelding en handvaardigheid zijn den kunstenaar trouw gebleven.
De Gedenkenis, van Emiel Nelis, is mede niet slecht, doch wat schril van kleur en wat te veel pose.
De Joden in de middeleeuwen van Karel Ooms is eene transpositie van de Verboden lezing in 't Brusselsch Museum, en staat er niet boven. Ik weet niet of 't goed is, hetzelfde onderwerp zoo te keeren en te draaien, om niet te zeggen, herhaaldelijk op te warmen.
Van David Oyens, waren er een drietal stukken aanwezig. De Houding (pose), stelt eene vrouw met opgeheven arm voor, zittende op 't voorplan omtrent eenen schildersezel in 't verschiet. Bij sommigen gold dit doek voor zeer opmerkelijk; mij scheen het onderwerp matig en de uitvoering niet gansch vrij van font in 't perspectief.
P. Oyens' Luitenante van het heilleger is goed getroffen; de diepe blauwe oogen spreken wel van geloofsijver, misschien van nog wat anders. Zijne Hollandsche dienstmeid is al even wel gelukt.
Evert Pieters verdient oprechten lof met het doek, In 't Schipperskwartier, alsmede met een Zicht te Calmpthout. Opvatting en uitvoering zijn beide wezenlijk Vlaamsch, en zoo behoort het ook; het eerste stuk vooral munt uit door treffend realism.
L. Pulinckx mag ook zeer tevreden wezen over zijn Epping Forest, en zijn Boomgaard. Beide werken munten uit door lieve speling van 't licht en een frischen zin van kleur.
De Scheikundige, van Jos. Ratinckx, is ook heel aardig; de teekening is buitengewoon verzorgd; het bijwerk hoogst schilderachtig, licht en bruin werden handig aangewend; 't is in zijnen aard een der goede stukken van 't Salon.
Bij mijnen vriend Dupon, van J.W. Rosier, mag ik ook niet onvermeld laten. De schilder brengt ons in 't beeldhouwers-atelier van zijnen vertrouweling; we zien en voelen met hem de natte klei en staren wezenlijk op begonnen en afgewerkte groepen en beelden.
Dat Jaak Rosseels de bloeiende heide meesterlijk weet te schilderen, is bekend; ook deze reis bleef hij zichzelven waardig; zijn Landschap te Wechelderzande is een echt pronkstuk.
De portretten van Seeldraeyers munten als immer uit door veel goede hoedanigheden, vooral het Kinderportret behoort tot het keurige in dien aard. Toch werd hij overtroffen door Frans Van Kuyck, wiens Jong meisje in roode fulp onzes inziens een meesterstuk is. Niets inderdaad ontbreekt er aan, natuurlijkheid, uitdrukking, stoffeering, achtergrond, alles in een woord, ontrukt ons den uitroep: ‘Volmaakt!’
Ook Frans Simons verdient gunstig vermeld te worden, en om zijne handvaardigheid en om zijne onderwerpen. Een dezer, de Ter dood veroordeelden, doet ons twee kalveren op eene boerenkar zien, gevoerd door eenen overmoedigen duiveljager. Als adres des voermans.... Wallon.... en als bijschrift: Ende zij hadden hun vonnis niet verstaan. Dat zegt veel en verdient van onzentwege aanmoediging, vooral, wanneer de technische waarde tot haar recht komt.
J. Stallaert wordt als eene academische pruik uitgekreten. Deze kunstenaar behandelt inderdaad bij voorkeur klassieke