Louis van Engelen
De Antwerpenaars en de lezers der Vlaamsche School, moeten gewis de kennis niet meer maken van den talentvollen kunstschilder, wiens naam aan het hoofd van dit artikel prijkt. In den jaarg. 1888 heeft de heer Max Rooses, ter gelegenheid eener zeer merkwaardige personeele tentoonstelling door den heer Louis Van Engelen, gewezen op dezes uitstekende hoedanigheden, waaronder hij bijzonderlijk zijne rijke verscheidenheid moest loven.
Inderdaad, de knappe artist zocht toen nog eenen eigen weg, behandelde afwisselend allerlei onderwerpen, zonder zijne keus te vestigen. Thans heeft hij den bijzonderen aard van zijn talent getoetst en het pad gevonden, waarop voor hem de schoonste lauweren te plukken zijn.
Het zedenstuk vereenigend met het stadsgezicht, maakt hij tafereelen uit het Antwerpsche leven, met zooveel geluk, dat zijne schilderijen zoo spoedig verkocht als voltooid zijn. De Troebadoer, de Wandelterras en de Groenplaats noemen, zal voor hen, die de fraaie werken zagen, voldoende wezen, om de aangenaamste herinneringen op te wekken.
Eenige dagen geleden smaakte ik het genoegen, in het atelier van den heer Van Engelen eene schepping te mogen bewonderen, die hem in eens eene eereplaats zal verwerven tusschen de begaafde schilders uit de Scheldestad.
Verbeeld u een doek van 3 meters lang en 2,50 hoog, op zichzelf reeds eene verdientste, in onzen tijd van paneeltjes ter grootte eener handpalm.
De beschouwer heeft vóor zich, op het achterplan, rechts den loggen teerling van het Oostersch Huis, links eenen hoek der Godefrieduskaai, en tusschen die twee het nevelig uitzicht op het Van Schoonbekeplein met een brokje van 't Falconplein ver in 't verschiet. Over de brug, welke de twee dokken scheidt, verdringt zich eene lange schaar Belgische landverhuizers, vrouwen en mannen, grijsaards en kinderen, gevolgd door wagens vol reisgoed, langzaam voortschokkend met hunnen kostbaren last. Welgemoed, lachend en zingend, stapt de schilderachtige menigte voort op de muziek eener harmonica, met hoed en pet zwaaiend tegen vriend en kennis, die hen in 't voorbijgaan begroeten en hun ‘goedheil!’ wenschen in de Argentijnsche republiek. De dichte massa zit zoo vol leven en beweging, dat het oog om zoo te zeggen schemert bij het schommelen en draaien van wel honderd hoofden, terwijl men de brug meent te hooren dreunen.
Talrijke nieuwsgierigen staren langs weerszijden het vroolijk tooneel aan: wandelaars, die in tegenovergestelde richting over de brug moeten, een artist met doek en verfkast, verademende werklieden boven op 't dek van een stoomboot. Het hoekje links is ongemeen fraai: een hooge