De geschiedenis der drukkunst
De Nederlandsche Spectator bevat het volgende artikel dat onze lezers met belangstelling zullen inzien:
Een belangrijke vondst voor de geschiedenis van de beginselen der boekdrukkunst deed de abbé Requin in de Archives départementales de Vaucluse. Hij publiceerde dezer dagen de stukken in een klein boekske ‘L'imprimerie à Avignon en 1444’. Mogen de beschouwingen van den abbé weinig waarde hebben, de medegedeelde uittreksels uit de protocollen der notarissen ‘Jacques de Breude’ en ‘Tracol’ zijn des te belangrijker.
Het geldt hier niet minder dan het bestaan eener drukkerij te Avignon in 1444. Procopius Valdfoghel (in andere acten heet hij Procopius de Braganciis) zilversmid, geboortig van Praag, sluit 10 Maart 1446 een contract met zekeren Jood, Davin de Caderousse, om hem te leveren 27 Hebreeuwsche letters ‘juxta scienciam et practicam scribendi,’ welke kunst, zooals hij zegt, door hem twee jaren geleden (dus in 1444) aan den Jood was geleerd.
Het tweede stuk, gedateerd 16 April 1446, is het bewijs van ontvangst door Procopius aan Davin verstrekt voor verschillende zaken, die hij vroeger bij Davin had verpand, ‘behalve een mantel en 88 in staal gesneden letters.’ Aan den anderen kant verklaart Davin, dat hij van Procopius heeft ontvangen ‘alle instrumenten tot het kunstmatig schrijven met Latijnsche letter;’ en dat hij, Davin, belooft ‘de gezegde kunst van kunstmatig schrijven aan niemand te dier plaatse, of ergens waar Procopius zich mocht bevinden, tot 30 mijlen in den omtrek, te leeren.’
Uit andere stukken blijkt het, dat dezelfde Valdfoghel die kunst (artem artificialiter scribendi) ook in 1444 had geleerd aan Girardo Ferrose en iets later aan George de Jardine. Met den eerste, een slotmaker uit Trier, had Valdfoghel een soort van vennootschap aangegaan.
Zeker is het dat hun samenzijn niet lang duurde. Den 26n Augustus 1444 scheidden zij, om echter reeds 5 April 1446 te samen de drukletters te koopen van Manaud Vitalis.
Aan Manaud Vitalis en diens vriend Arnaud de Coselhac had Valdfoghel sedert 1444 zijne kunst geleerd. Hij had hun beiden zelf het materiaal geleverd, en leende later weder materiaal van hen. Den 4n Juli 1444 verklaarde hij voor den notaris: van Manaud Vitalis in gebruik te hebben, ‘twee alphabetten in staal, twee vormen van ijzer,’ unum instrumentumtum calabis vocatum vitis ‘(een ijzeren pers?), 24 tinnen vormen enz. enz.
Ofschoon wij gaarne het oordeel aan anderen laten, is het naar onze meening nauwelijks te betwijfelen, dat wij hier met een apostel der typographie te doen hebben. Wie was nu Valdfoghel? Mogelijk een uit Straatsburg naar Avignon vertrokken leerling van Gutenberg? Wat heeft hij of een der in de hier uitgegeven stukken genoemde personen gedrukt?
Tot heden was de oudste druk van Avignon gedagteekend van 1497. Het schijnt nauwlijks denkbaar, dat de voortbrengselen van al de hier genoemde personen aan de blikken der Fransche bibliografen zouden zijn ontsnapt. Hebben wij hier dus een sterk bewijs, dat de oudste gedrukte boeken voor handschriften verkocht werden, al waren zij dan ook kunstmatig geschreven?
Met belangstelling wachten wij eene studie over deze vragen.