in een bijzonder vaktijdschrift als Volkskunde, niet in eene hoofdzakelijk aan de fraaie kunsten gewijde uitgave.
Toch kan ik niet nalaten, er te dezer plaatse melding van te maken, al geschiede zulks dan ook alleen, om de aandacht te vestigen op het waarlijk schitterende talent der kunstenaars, die deze sagen en verhalen voorzagen van uitmuntende illustraties.
Bij het bewonderen der platen, waarop Jenny Nyström en vooral Carl Larsson ons hier vergasten, kon ik mij niet weerhouden, te denken aan het uiterst gering getal onzer Zuidnederlandsche schrijvers, van de eerste jaren der Vlaamsche Beweging tot nu toe, wier voortbrengselen met illustraties - dezen naam waerdig - het licht zagen.
Niet zonder een gevoel van schaamte moest ik bekennen, dat - terwijl zich in luttel bevolkte en aan beeldende kunstenaars lang niet zoo rijke landen, in de Scandinavische staten b.v., eene geheele en schitterende school van boekenverlichters ontwikkeld heeft, de steeds even drukke schaar onzer Vlaamsche schilders, graveurs en teekenaars, onder bedoeld opzicht, nauwelijks op iets meer en iets beters vermag te wijzen dan op de vreesachtige proeven van de beginnelingen uit Het Wonderjaar en de vaak al te primitieve prentjes van E. Dujardin in de latere werken van den grootsten onzer romanschrijvers. Waarlijk artistieke illustraties, - illustratie zonder euphemism, bedoel ik, - als b.v. de etsen van den meer dan talentvollen en veelzijdig ontwikkelden W. Geets voor Tony's Ernest Staas, en de teekeningen van F. van Kuyck voor Eeckhoudts, Loveling's en Doewa's werken, zijn immers ten onzent zeldzamer nog dan de... witte raven, waarop onze maarkens doelen!
Wat een be- en geschaafd talent, voorgelicht door eene ernstige studie der door den schrijver behandelde stof, kan voortbrengen, - wie het weten wil, schaffe zich de voortreffelijke sagenverzamelingen aan van A.U. Bååth, en vooral het medesleepende, hoogst dramatische verhaal van Erik Bögh, Sandhedens Pilegrimsgang (Sanningens Pelgrimsvaart).
Ware een zeer streng beoordeelaar wellicht bij rechte, er Jenny Nyström een verwijt van te maken, dat zij zich zelve niet altijd gelijk blijft, daar wel eens eene enkele harer teekeningen van flauwheid in de opvatting en van slordigheid in de uitvoering getuigt, terwijl toch de meeste andere uitmunten zoowel door kracht en zwier van lijnen als door het markige der typen, voor Carl Larsson intusschen passen slechts woorden van warmen en onvermengden lof! Evengoed dichter als teekenaar, dringt hij, dieper dan elk ander, door in den geest des letterkundigen arbeids, waarvan hij, met gelijken bijval, én de idyllische, én de fantastische, én de tragische kanten doet uitschijnen. Zijne teekeningen kunnen zonder schade de vergelijking doorstaan met het beste, wat zelfs in Frankrijk, in de laatste jaren, geleverd werd. Zij werden overigens voortreffelijk in houtsnede uitgevoerd door J. Engbers en Lindestrom, welken beiden wij hier terloops gaerne onze welverdiende hulde toebrengen.
Pol de Mont.