zijner doeken, geeft volle bevrediging in dit opzicht. In vele zijner werken is het voorplan met een krijtachtig waas bedekt, dat kleur en licht verdooft. In den achtergrond ontbreekt dikwijls luchtspeling, zoodat figuren en zaken er als een soort van mozaïek ineenzitten.
De jonge kunstenaar brengt veel voort, gaarne en vlug. Het valt te vreezen dat hij in die gejaagdheid zich gewenne aan kunstmiddeltjes, die wel in eene schets te dulden zijn, maar die een treurig effekt zouden maken in een afgewerkt stuk. Als eene eigenaardigheid zijner behandeling merkten wij aan, dat hij van eenen pas den grondtoon van zijn doek door zijne bovenverwen laat doorkijken, en deze laatste er over gesmeerd zijn met den ruwen borstel. Onnoodig te zeggen dat zulke meer broksgewijze aangeduide dan afgewerkte figuren geen stevigheid, geen lichaam hebben.
Wij zullen van de toekomst wachten wat er uit den heer Verbrugge zal groeien, en hebben reden om het beste te hopen.
Maar wat hij ons van nu af met zekerheid doet kennen, is dat de reis onzer primussen van Rome, zooals hij ze verstaat en vele anderen met hem, niet anders dan noodlottig voor de bekroonden en bijgevolg voor onze school kan zijn. Dat een jonge kunstenaar op vrijen voet en met vrijen vleugel enkele jaren achtereen een kijkje gaat nemen van de wereld en leert kennen wat zijne voorgangers in verschillende streken voortbrachten: uitstekend. Dit maakt hem tot meer ontwikkeld mensch, dit loutert zijn smaak, en sterkt hem tegen de bekoring om in het eerste het beste mode-genre te vervallen. Maar dat hij in Italië gaat om Italianen te conterfeiten, om den lichtslag der zuiderzon te gaan bestudeeren, dat hij in Egypte zich gaat toeleggen om Araben en Negen te schilderen; dit noemen wij verspilling der schoonste jaren van zijn leven. De lucht van het zuiden is onze lucht niet, het licht, de tinten, de menschen en hunne zeden zijn er anders. Wat zal iemand doen die een paar honderd studiën van ginder meebrengt naar huis? Toch er geen schilderijen naar maken, hopen wij. En zoo dit niet, wat dan? Hij zal zijn penseel geoefend hebben in het weergeven van tinten en tonen en typen, die hij op zijne verdere levensbaan niet meer ontmoeten zal; die hij zich zal moeten spoeden te vergeten, willen zij hem niet valsch doen zien wat hij hier te zien en te schilderen krijgt.
Dit alles is oude waarheid, dikwijls herhaald en nooit aanhoord. De tentoonstelling Verbrugge stelt ze echter in zulk een schril licht, dat wij niet aan den lust weerstaan er nog eens op te wijzen.
M.R.