Bijdragen tot de geschiedenis van Antwerpen op het einde der XVIIIe eeuw.
(Vervolg, zie blz. 34)
Er werden nu nogmaals maatregelen genomen, om de verspreiding van die valsche assignaten te beletten. Op 27 Juli 1794, dus slechts eenige dagen na het tweede binnenrukken der sansculotten, luidde eene dienaangaande aangeplakte Bekentmaeking, als volgt:
‘Men maekt kenbaer aen het Publiek, dat van morgen af 28 deser, sal geopent syn eenen Bureau om te dienen tot verificatie van de Assignaten: alle de inwoonders van dese Stad en van de omliggende plaetsen die voorsien syn van Assignaten, sullen verpligt syn van sig aldaer instantelyk te begeven om de selve te laeten verificeren, op de straffen gedraegen by de wetten, waer 't saeken sy door versuyminge, draegers waeren van valsche Assignaten.
Den Bureau word gehouden in het huys van den Borger Vande Velden, No 118, in de Hoogstraet.
Hy sal dagelyks geopent worden van acht uren des morgens tot twaelf uren ende des naermiddags van dry uren tot seven uren des avonds.’
Tot verificateurs van de assignaten waren de burgers Van Cappellen en J.B. Mathieu aangesteld.
Denzelfden dag werd nog eene andere waarschuwing aangeplakt, waarbij men aan al de burgers, die meer dan twee dienstboden hielden, liet weten dat zij, binnen de vier en twintig uren, voor de militaire hospitalen der stad, op het raadhuis moesten inleveren ‘eene matrasse, eenen oirpeul, eenen stroysak, een paer laekens en eene sargie.’
Dat de woorden ‘Vryheyd, Gelykheyd en Broederlykheid,’ welke in groote letteren aan het hoofd der plakkaten stonden, slechts een bedrieglijk uithangbord waren, bewees een besluit van daags nadien, waarbij Antwerpen, door onze geldzuchtige Fransche broeders, met eene brandschatting van tien millioen francs werd geslagen. Het stadsbestuur was met de ontvangst der gelden gelast; het vroeg vijf millioen van de geestelijkheid, vier van de edelen en een van de kooplieden en gegoede burgers.
Zonderlinge zaak! Die brandschatting moest in gemunt geld worden betaald; de gangbare waarde der assignaten was dus bij de Franschen zelve in minachting, hetgeen den brigade-generaal Dumonceau niet belette, op 4 Augustus, de winkeliers te waarschuwen, dat, bijaldien zij voortgingen, voor het verkoopen hunner waar, verschil te maken tusschen de prijzen, in geld of assignaten, zij zouden aangehouden en voor de rechtbank gebracht worden, evenals degenen, welke de assignaten aan pari, niet wilden aanvaarden. Krachtens die waarschuwing, werd Maria Catharina Van Schiel, huisvrouw van Laurens Geerts, die op de St.-Jacobsmarkt, eenen ijzerwinkel hield, op 7 October daarna, tot eene boete van 1000 livres verwezen, om op dit muntpapier ‘eene kleynagtinge geworpen te hebben.’
De menschen hadden overigens geen ongelijk, dit Fransch papieren geld te mistrouwen, want te Parijs zelve was er, van in 1792, reeds meer dan de helft verlies op, en ook te Antwerpen werd er mede gewoekerd. Gewetenlooze kerels kochten de assignaten in menigte, voor een vierde of vijfde van den prijs, en legden, voor de volle waarde, er hunne renten mede af, of gaven ze, voor hunne schulden, in betaling.
Behalve den gedwongen koers der assignaten, waren er nog twee andere plagen, waaronder de Antwerpenaars gebukt gingen, namelijk de requisities of inbeslagnemingen en de inkwartieringen. In een plakkaat, welk tot opschrift draagt: ‘Gelykheyd, Vryheyd, Broederschap, of de Dood. - Oorlog aen de Kasteelen, Peys aen de Hutten,’ zien wij, dat op 4 Augustus 1794, de handeldrijvende burgers, ten stadhuize, eene trouwe opgave moesten inbrengen, van al wat zij in magazijn hadden aan ijzer, katrollen, laken, sarges, wollen goederen, lijnwaad, zeildoek, garen, katoen, kemp, leder, koord, potassche, ruut, zeep, aluin, pek, smout, schaapswol, steenkolen, sporen en toomen, zadels, hout, koper, lood, nagels, enz. Het plakkaat meldde: ‘dat alle dese objecten van nu af in requisitie gestelt syn voor rekeninge van de Fransche Republiek.’ Onder de slachtoffers van dit willekeurig besluit, vinden wij vermeld, de weduwe P. Mees, op de Vlasmarkt, welke, voor haar aandeel, 600 kilos garen moest inleveren.
Wat de inkwartiering betreft, zekere juffrouw Theresia Verschuylen, woonachtig in de Beddenstraat, had daardoor zeer veel te lijden; wij hebben een gansch pak logement-biljetten voor haar, in handen gehad. Het waren niet altijd soldaten, aan welke de menschen huisvesting moesten geven; wij zien zelfs dat burger Plevoets, Coppenolstraat, op zekeren dag, twee kinderen te logeeren kreeg.
Alle dagen werden er versche proclamatiën en waarschuwingen op de muren geplakt, waaruit de burgers telkens nieuwe knevelarijen vernamen, hun door hunne Fransche vrienden aangedaan. Op 6 Augustus werd den bakkers de les opgelegd, aan de sansculotten geen brood te laten ontbreken; van hunnen kant, moesten de beenhouwers zich van het noodige vee voorzien.
Daags nadien moesten al de personen, welke haver, hooi en stroo in magazijn hadden, binnen de vier en twintig uren, ‘op het Comiteyt van requisitie ten Stadhuyse,’ zulks komen verklaren. Den 8n Augustus was het de rijst, waarvan de opgave terzelfder plaatse gebeuren moest.
Uit een plakkaat van 9 Augustus schrijven wij het volgende af:
‘Den Commissaris-Generael Sabin-Bourcier, aansoekt het Magistraet Van de Cuype van Antwerpen van binnen