De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Jegher's, vader en zoonI Christoffel JegherDe xvie eeuw was een tijdperk van bloei geweest voor de houtgravuur, zoowel als voor de kopersnede. In Duitschland, in Frankrijk en Italië had men scharen van meesters aan het werk gezien, wier gewrochten nog immer onze levendigste bewondering gaande maken. In de xviie eeuw zette de kopersnede regelmatig haren loop voort, en hield gelijken tred met de andere kunsten, schitterend in Antwerpen in het tijdperk van Rubens, in verval gerakend na hem; zij liep zelfs hier en daar de zusterkunsten vooruit, zooals in Frankrijk, waar zij een betrekkelijk hoogeren glans wierp dan de schilderkunst. De houtgravuur integendeel ging in de xviie eeuw overal achteruit, en hier in de Nederlanden niet minder dan elders. Zij werd overvleugeld door de kopersnede; hare beoefenaars werden schaarscher; de werken haar toevertrouwd werden van lieverlede minder belangrijk. Zij werd eerder een handwerk dan eene kunst. In plaats van het halve dozijn houtsnijders, dat wij onafgebroken zagen werken voor de Plantijnsche drukkerij, gedurende het leven van haren stichter, zien wij er geen enkelen meer bezigen door zijnen opvolger, en éénen slechts door zijnen kleinzoon, Balthazar Moretus I. Maar het zij al dadelijk gezegd, die eene was een meester en vergoedde, door zijne ongemeene waarde, de schaarschheid der beoefenaars van zijn vak. Wij spreken van Christoffel Jegher. In het tweede kwartaal der xviie eeuw daagt hij plotseling op, de eenige vertegenwoordiger zijner kunst; later staat zijn zoon hem ter zijde; maar, zooals zij verschijnen, verdwijnen zij ook, zonder gekende voorgangers noch opvolgers. Van waar kwam Christoffel Jegher en bij wie leerde hij zijne kunst? Tot in de laatste tijden was de eerste dier vragen moeilijk te beantwoorden. Volgens het meest verspreide gevoelen was hij van Duitschland herkomstig. Inderdaad zijn naam is een Duitsche, en wat een onloochenbaar bewijs is, dat, indien hij zelf niet over den Rijn geboren werd, zijn vader toch uit die streken afkomstig was, wordt geleverd door het feit dat in de eerste jaren, dat Christoffel bij Moretus werkte, hij regelmatig in de boeken der werklieden staat opgeteekend onder den naam van Jegherendorph. Maar alle gissingen moeten wijken voor het stellige feit, dat hij opgeschreven staat in de boeken der Sint-Andriesparochie van Antwerpen, als daar gedoopt zijnde den 24en Augustus 1596. Wat de tweede vraag betreft: bij wie leerde hij zijne kunst? hierop is niet met stellige oorkonden te antwoorden. In 1627-1628 wordt Christoffel Jegher opgeschreven in de Liggeren der Lucasgilde als meester en als hout-printsnijder. Hij komt onder de leerjongens niet voor; geen naam van meester wordt nevens den zijne vermeld; geen houtsnijder van naam was in dien tijd te Antwerpen te vinden. Wij moeten ons dus met eene gissing vergenoegen. De eenige kunstenaar in dit vak, die toen, zoo niet in Antwerpen, dan toch voor de Antwerpsche drukkerijen werkte, was de Amsterdammer Christoffel van Sichem. In het jaar zelf, waarop Jegher in onze Lucasgilde werd aanvaard, verscheen bij Hendrik Aertsens, te Antwerpen, Pia Désideria van Herman Hugo, rijk versierd met plaatjes van Christoffel van Sichem. Wel is waar wordt er vermeld op den titel van het boek, dat hij ze sneed voorden katholieken drukker Pieter Jacobs Paets, te Amsterdam, (Sculpsit Christophorus a Sichem, pro P.I.P.), maar dat er tusschen Antwerpen en den Hollandschen kunstenaar betrekkingen bestonden, valt niet te betwijfelen, daar Paets wel de platen kon betalen, maar deze toch moesten gebezigd en dus ook besteld worden door een Antwerpschen drukker of een Antwerpschen schrijver. Overigens de trant van Jegher's eerste platen vertoont een onmiskenbare verwantschap met die van van Sichem. Meer gekleurd dan de werken der xvie eeuw, hebben zij nochtans eene regelmatigheid van bewerking, die nog tot een zeker punt met eentonigheid behebt is. Later, wanneer Jegher voor en met Rubens werkt, zal hij een zeer verschillenden trant aannemen. In plaats van de rechte lijnen, die een goed deel van den achtergrond der plaat overdekken, zal de houtsnijder de vrije, afgewisselde teekening van den schilder volgen; volkomen aan de overleveringen der oude school verzakende, zal hij geer rechtlijnige gronden of vakken meer leggen, maar zijn ijzer zoo los en zwierig laten gaan als de meester, dien hij weergaf, zijn potlood of pen over het papier liet loopen. Het groote feit in Jegher's kunst is dat zij rechtstreeks van Rubens afstamt, zijn ware meester is de grootste onzer meesters geweest. Deze leerde hem niet alleen zich vrij te maken van schoolsche overlevering en van stijven slenter, hij leerde hem ook schilderen met het graaftijzer. Met echt Rubeniaansche stoutmoedigheid legt Jegher schaduwen er verdiepingen, uit klompen zwart bestaande; machtige lichtvakken doen de uitspringende deelen vooruittreden; de achtergrond blijft onbedekt, wanneer de natuur der omgeving geene stoffeering eischt. Zoo had niemand vroeger gewerkt; dien trant had, wel is waar, niet Jegher maar Rubens gevonden; maar de graveur was dan toch de trouwe en, wat meer zegt, de waardige tolk van den genialen baanbreker Christoffel Jegher sneed negen platen naar Rubens' teekeningen, het zijn: Susanna door de ouderlingen verrast; de Rust in Egypte; de Bekoring van Christus in de Woestijn; de Kroning van O.-L.-V.; het Kindeken Jezus en Sint Jan spelende met een lam in een landschap; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hercules de Tweedracht doodende; de Stoet van Silenus; de Conversatie à la Mode of Venus Lusthof; een Mansportret. Bij deze reeks mag nog het portret van den Cardinaal Infant Ferdinandus, naar Erasm Quellin, gevoegd worden. Van deze laatste houtsnede kennen wij eenen staat met het adres: 't Antwerpen, by Christoffel Jegher, houdtplaetsnijder, in de Cammerstraet tegen over d'Augustijnen. Rubens teekende klaarblijkelijk op de houten plaat de onderwerpen, die hij door Christoffel Jegher liet snijden; de graveur volgde trouw de teekening na. Gewoonlijk waren het tooneelen, die Rubens geschilderd had en die hij bij het herhalen min of meer wijzigde. Zoo zijn de Suzanna, de Rust in Egypte, het Kindeken Jesus en St.-Jan, de Stoet van Silenus, de Conversatie à la Mode, allen onderwerpen waarvan er ééne of meer schilderingen bestaan, die min of meer verschillen van de teekening door Jegher gesneden. Zoo zijn nog de Bekoring van Christus, de Kroning van O.-L.-V. en de Hercules, eenigszins gewijzigde herhalingen van samenstellingen, waarvan de twee eersten deelmaken van de zolderstukken der oude Jezuieten-kerk van Antwerpen, en het derde van de zoldering der banketzaal in White-Hall. Twee dezer houtsneden komen gewoonlijk in tweekleurigen druk voor: de Rust in Egypte en het Mansportret. Rubens was gewoon de proefdrukken van Jegher's platen te herzien en met eigen hand te hertoetsen, zooals blijkt uit de exemplaren der Rust in Egypte en der Conversatie à la Mode, welke het prenten-kabinet van het Rijks-Museum te Amsterdam, en uit die van het Kindeken Jesus met St.-Jan en van de Bekoring van Christus, welke het prenten-kabinet van 's lands boekerij van Parijs bezitten. De graveur gaf de machtige scheppingen van Rubens met bewonderenswaardigen zwier en breedheid weder, en beter nog dan in de koperen platen naar de werken van den grooten meester gesneden, zien wij in deze houtgravuren, de verbazende stoutheid en den sprankelenden geest van den meester uitschijnen. Onder deze platen zijn de Conversatie à la Mode, de Rust in Egypte en het Mansportret zeldzaam geworden en worden niet hooge prijzen betaald. Wij bezitten geene stellige bescheiden over het tijdstip, waarop deze platen gesneden werden. Wij weten enkel door het archief van het Museum Plantijn-Moretus, dat in 1636 Rubens 2000 bladen van houten prenten had laten drukken en dat hij voor dit werk, het papier er in begrepen, 72 gulden 3 ½ stuiver betaalde; wij weten daarbij nog dat de Bekoring van Christus, in 1633, in de Plantijnsche drukkerij werd getrokken, en dat de Hercules in 1635 werd geschilderd. De houtsneden van Jegher naar Rubens, dagteekenen dus waarschijnlijk van 1630 tot 1636. Tot nu toe waren slechts een klein getal der werken van Christoffel Jegher gekend en beschreven. Het archief van het Museum Plantijn-Moretus verschaft ons de overvloedigste en kostelijkste inlichtingen, om de leemte aan te vullen, die in de opsomming zijner platen bestond. Te rekenen van 5 Februari 1625 tot aan het einde van 1643, gedurende het grootste deel bijgevolg van zijn kunstenaarsleven, heeft hij onafgebroken voor de Plantijnsche drukkerij gewerkt; gedurende de vijftien eerste dezer twintig jaren ontving hij, evenals de andere werklieden, zijn wekelijksch loon, dat gemiddeld 5 gulden bedroeg en de registers der aloude Antwerpsche drukkerij vermelden stuk voor stuk al de werken, welke op die wijze vergolden werden. Ziedaar eene bron van inlichtingen, zooals men ze voor geenen tweeden kunstenaar zou aantreffen. Wij deelen hier eene brok mede uit de rekeningen van Jegher met Balthazar Moretus, zooals zij voorkomen in het boek van de werklieden, en kiezen daartoe het jaar 1627. ‘Christoffel Jegerendorph figursnijder in hout heeft gelevert van den 8 Sept. 1626 tot den 27 Februarii 1627:
Christoffel Jegerendorph tailleur des figures en bois a taillé depuis le 3e July 1627 jusques au 20 7bre 1627:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zooals men ziet wordt onze kunstenaar in die registers Jegerendorph genoemd, soms komt de vorm Jegerendorp voor, alleen in de laatste jaren wordt hij Jeger of Jegers genoemd. Hieruit blijkt dat de familienaam van Jegher eigelijk Jegherendorff luidde, zooals wij reeds aanstipten. Christoffel Jegher sneed voor de Plantijnsche drukkerij de platen van verscheidene werken. Wij sommen ze naar tijdsorde op. In 1626 vervaardigde hij zeven platen voor Parnassi Bicipitis de Pace Vaticinia, van Judocus De Weerdt. In 1628, 22 platen door hem geteekend en betaald tegen 1 gulden voor de teekening en 2 ½ g. voor het snijden, voor den Manuel des Catholiques, van Canisius, vertaald door Gabriel Chappuis. Hetzelfde jaar sneed hij de twaalf maanden voor een getijde-boek van O.-L.-V. in 24o. In 1631, eenige meetkundige figuren voor Liberti Fromondi Labyrinthus en Ant-Aristarchus; hij hertoetste nog 11 andere figuren voor deze werken. Van 1631 tot 1633 graveerde hij voor Goltzii Imperatores Romani (1645), 144 groote medaillons in tweekleurigen druk, aan 6 gl. het stuk; hij zelf teekende er 19 van. In 1633 graveerde hij 13 platen aan 14 st. het stuk, voor de Symbolis Heroïcis libri IX, van Sylvester a Petra-Sancta (1634). In de Historia Naturae, van Joannes Eusebius Nurembergius (1635) sneed hij talrijke figuren van dieren en planten. In 1634 vervaardigde hij de 117 keurige zinnebeeldige figuurtjes der Emblemata Hesii. Voor de Anaptyxis ad Fastos Ovidii, van Carolus Neapolis (1638), sneed hij 4 platen. Voor de Historica elucidatio Terrae-Sanctae, van Quaresmius (1639), 5 medailles en 7 figuren. In het begin van 1638 werden hem door Balthazar Moretus verscheidene platen betaald, gesneden voor de werken van Joannes Caramuel Lobkowitz, die te Brussel en te Leuven gedrukt werden. Voor den Plantijnschen Missaal in-fo, sneed Jegher eenige platen, in vervanging van sommige houtsneden, door Antonius van Leest, naar Peter van der Borcht vervaardigd, die onbruikbaar geworden waren. Het zijn: eene omlijsting, uit 16 medaillons samengesteld, die de 4 Evangelisten en 12 tafereelen uit het leven van Christus voorstelden, gegraveerd in 1625: de Hemelvaart van Christus, in 1626; de Aanbidding der Koningen, in 1627 en de Nederdaling van den H. Geest. Ieder dezer platen werd 32 gulden betaald. Voor eenen missaal of brevier in-4o, sneed hij in 1627 eene Hemelvaart van Christus, 20 gulden betaald; in 1642, eene H. Drievuldigheid, tegen 16 gulden. Voor den brevier in-8o, sneed hij in 1628, eene O.H. Hemelvaart, tegen 10 gulden; in 1631, eene O.L.V. Hemelvaart, tegen 10 gulden; in 1636, eene tweede O.H. Hemelvaart, tegen 12 gulden. Deze verschillende Hemelvaarten werden gesneden naar platen van grooter formaat, door Rubens in 1613 geteekend, om op koper gegraveerd te worden. Moretus betaalde nog aan Jegher, in 1630, eene figuur van St.-Clemens, voor Jan Lenard, van Brussel, gegraveerd. Jegher bracht een goed deel van zijnen tijd door met het snijden van hoofdletters, versierd met godsdienstige onderwerpen of met fantazie-sieraden, gedeeltelijk door Erasm Quellin geteekend. Het getal dezer letters, welke aangeduid staan in de registers der Plantijnsche drukkerij, beloopt tot het overgroote getal van 1716. Balthazar Moretus liet, voor zekere werken, geheel nieuwe en uitsluitelijk voor een bijzonder boek bestemde reeksen van letteren uitvoeren. Zoo sneed Jegher in 1625, 43 letters voor den brevier in-8o, in 1626, 44 letters voor hetzelfde werk, in 1626, 44 kleine letters voor den brevier in-12o, 139 letters voor den brevier in-4o, en 90 letters met figuren voor den missaal klein in-fo. In 1638, graveerde hij 483 letters voor de opschriften der Elucidatio Terrae-Sanctae, van Quaresmius; 249 dezer waren op lood gesneden. In deze letterreeksen waren er zeker tamelijk onbeduidende; andere, namelijk die, welke met bloemen of bloemkorven versierd zijn, mogen merkwaardig heeten. Jegher sneed 31 maal het Plantijnsche drukkersmerk met den passer van verschillende grootte en met afgewisselde omlijstingen; hij sneed nog 116 figuren, vignetten, staartstukken, en andere sieraden van minder belang, alsook een wapenschild van Urbanus VIII, dit laatste bestemd voor de Plantijnsche uitgave der verzen van dezen Paus. Al deze houten platen worden nog tegenwoordig bewaard in het Museum Plantin-Moretus. Te rekenen van het einde des jaars 1642, treffen wij den naam van Christoffel Jegher niet meer aan in de registers der Plantijnsche drukkerij. De houtsneden der volgende jaren werden aan zijnen zoon Jan-Christoffel betaald. Wij bezitten het bewijs, dat zekere werken, reeds vroeger door dezen laatsten uitgevoerd, aan zijnen vader werden betaald; zoo dragen verscheiden drukkersmerken der Plantijnsche drukkerij, de aanvangletters van Jan-Christoffel's naam, alhoewel hij voor geen enkel werd bezoldigd. Een dezer merken werd reeds in 1639 gebezigd. Buiten de groote platen naar Rubens en zijne werken voor de Plantijnsche drukkerij, sneed Christoffel Jegher nog eenen Calvariënberg, naar Frans Francken (1637) en een St. Hieronymus in de woestijn. Wij kennen verder van hem een drukmerk van den Antwerpschen printer Jan van Meurs, door Rubens geteekend en 5 maal door Jegher gegraveerd. Hij sneed nog een klein portret van Godefridus Windelinus, op den titel van dezes werk Eclipses Lunares ab anno mdlxxiii ad mdcxliii, door Hieronymus Verdussen in 1644 gedrukt, een H. Sacrament door twee engelen aanbeden, naar Erasm Quellin, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en het drukkersmerk van Constantijn Munich, van Keulen. Jegher graveerde gewoonlijk op hout; wij hebben een geval aangehaald, bewijzende, dat hij ook in lood sneed. In dit metaal graveerde hij een St. Andries, die hem den 17n October 1629 door de kerk van dien heilige, te Antwerpen, 12 gulden werd betaald. Christoffel Jegher teekende zijne platen nu eens met zijnen vollen naam, dan weer met de aanvangletters er van: C.I. Hij heeft de boekdrukkunst beoefend; hij werkte als letterzetter bij Plantijn, in October en November 1629. Wij kennen een werk: Trophées tant sacrés que prophanes de la duché de Brabant, door Butkens, dat door hem gedrukt werd in 1641. Deze foliant is met talrijke wapenschilden versierd, waarschijnlijk door Christoffel Jegher en zijnen zoon gegraveerd. Wij weten verder, dat hij in Juni 1652, op het einde zijns levens, zijne persen ten dienste der boekhandelaars stelde, en voor hunne rekening drukte. Daar geen gegraveerd werk van Christoffel Jegher gedagteekend is van na 1644, is het te veronderstellen, dat hij op het einde zijner dagen de kunst verliet, die hij met zooveel glans had beoefend, om zich toe te leggen op eene andere, waarin hij zich niet moest onderscheiden. Christoffel Jegher's dood staat vermeld in de rekeningen van de Liggeren der Antwerpsche St. Lucas Gilde, loopende van 18 September 1652 tot 17 September 1657. Zijn sterfdag valt dus tusschen die twee datums. Hij is onbetwistbaar de grootste der houtsnijders, die in ons land leefden tot in de xviie eeuw, zoo niet de grootste van al diegene, welke België vóór den tegenwoordigen tijd heeft voortgebracht. Hij werkte onder de leiding van Rubens; een sprankel van het genie van den grooten meester was in hem overgegaan, en leende aan zijne bijzonderste werken eene breedheid en keurigheid, welke door geen zijner vakgenooten werd bereikt. Zeker zijn er onder zijne werken van minder belang sommige, die nog al onbeduidend zijn, maar zelfs in zijne kleinere stukken straalt dikwijls het kenmerk van den grooten meester door.Ga naar voetnoot(1) Max Rooses. |
|