De draf kan als volgt afgebeeld worden:
Terwijl de dansmaat van den gewonen stap 1, 2, 3, 4... 1, 2, 3, 4 klinkt, slaat de maat bij den draf 1, 2... 1, 2.
De eene maat is ongeveer zoolang als de de andere; voor het draven is bijgevolg het voorwaarts rukken eens zoo snel als bij het gaan. In deze laatste beweging staan voortdurend drie voeten tegelijkertijd op den grond, terwijl in het draven beurtelings twee tegenovergestelde voeten staan, en het gansche lichaam intusschentijd eene kleine poos in de lucht zweeft, hetgeen den eigenlijken sprong teweegbrengt.
Een paard, dat in grooten galop vooruit rent, zet eerst den eenen na den anderen de twee voorste, en dan achtereenvolgend de twee achterste voeten neer; zeer zelden staan de voeten hierbij op eene lijn die loodrecht is op de richting van de vlucht. Terwijl de voorste beenen voorwaarts gestrekt zijn, buigen de achterste in dezelfde richting, en zij zetten zich ten gronde, zeer nabij, soms wel op dezelfde plaats waar de voorste gestaan hebben. De eerste en de tweede slag volgen zoo kort op elkander, evenals de derde en de vierde, dat zij eigenlijk slechts eenen slag uitmaken, ook luidende 1, 2... 1, 2, gelijk bij den draf; doch hier zijn het, zooals gezegd, niet dezelfde voeten, die den grond aanstooten.
De bewegingen zijn veel grooter bij het galoppeeren, dat eigenlijk bestaat uit eene reeks gelijke sprongen. Eene wezenlijk vlottende of zwevende beweging heeft plaats tusschen 1, 2 en 1, 2 bij het strekken der beenen; tusschen 1 en 2 geschiedt de samentrekking. Na 2, verloopt veel meer tijds dan na 1.
Er bestaat nog eene vierde wijze van rijden, die kleine galop kan genoemd worden, en waarbij, evenals in den grooten galop, achtereenvolgende sprongen worden gemaakt. Doch bij deze volgen de bewegingen elkander veel minder snel op en hebben de strekkingen en buigingen minder omvang.
De maat van dien rit klinkt duidelijk 1, 2... 3, 4. Wanneer 3 ten gronde komt, zijn 1 en 2 reeds in de hoogte, en daar wordt 1, die na 2 ten gronde viel, voorwaarts gebracht; dezelfde beweging heeft plaats bij de achterste beenen, zoodat op een gegeven oogenblik 1 en 3 voorwaarts, en 2 en 4 achterwaarts gestrekt zijn. Soms valt 4 zeer kort op 3, zoodat men 1, 2, 3... 1, 2, 3 hoort klinken. Het is zeer waarschijnlijk die galop, welke bovengemelde plaat afbeeldt. Hier dient overigens bijgevoegd, dat, wanneer in gewonen galop een paard 6 tot 8 meters aflegt in eene seconde, daarentegen bij grooten galop, zooals in wedrennen, enz., een paard in dezelfde tijdruimte, 10 tot 12 meters ver springt.
Dit alles ware van ondergeschikt belang, indien het slechts als eene aardigheid aangehaald werd.
Doch de schrijver van voormeld artikel raakt daarin een punt aan van groot belang voor de kunst. Na bestadigd te hebben, dat de bedoelde afbeeldingen volgens de natuur, bij de kunstenaars groote verwondering en ongeloof verwekt hadden, zegt hij, dat men zoo gewoon is de paarden in galop afgebeeld te zien met de vier beenen in tegenovergestelde richting uitgestrekt, en zwevende in de lucht, dat iedere andere stelling niet alleen verwonderlijk, maar ook onmogelijk en gek schijnt. Verder wordt gezegd, dat men zou kunnen denken dat het menschelijk oog onbekwaam is om die snelle beweging gade te slaan, hetgeen men dagelijks zeggen hoort. Nochtans beweert de schrijver, eene teekening gezien te hebben, volgens eene Etruscische schildering, een galoppeerend paard voorstellende, dat juist de bewegingen maakt, welke in de besproken lichtteekening afgebeeld zijn.
Hij bemerkte dezelfde bewegingen op eene menigte oude Grieksche vazen, en hij vraagt zich af, waarom de kunstenaars van lateren tijd valsche houdingen en bewegingen aan hunne paarden gaven, waarom de hedendaagsche schilders nooit met de natuur overeenstemden, en of zij min goede oogen hebben dan de ouden. In deze laatste jaren, voegt hij er bij, hebben eenige kunstenaars er zich op toegelegd, om met goeden uitslag natuurbewegingen voor te stellen.
Al de hierboven aangehaalde bewegingen zijn zichtbaar, bij een oplettend aanzien, zonder tusschenkomst der photographie. Eene gansche reeks overgangshoudingen, van het vertrekpunt tot het steunpunt en zelfs gedurende den stand, laten zich verder raden, indien zij niet zichtbaar zijn, doch of die onder plastisch oogpunt te benuttigen zijn, dat is eene tweede vraag.
Het is onbetwistbaar, dat de paardjes en de koetjes van Cuyp, van Potter, van Berchem zeer fraai galoppeeren, huppelen en springen, al zijn zij dan ook volgens de ontdekkingen der photographie niet geteekend; maar moest Cuyp zijne paarden hebben doen galoppeeren, zooals in de besproken plaat uit La Nature, dan zouden zij stellig op ons denzelfden indruk niet teweeggebracht hebben, dewijl onder dergelijke plaat tot verklaring moet geschreven worden: Dit paard galoppeert.
Dat de photographie beter geschikt is dan het menschelijk oog, om den indruk van snelle bewegingen te ondergaan, en die aan te teekenen, zulks is onbetwistbaar. Maar zoo dit, onder mechanisch, natuurkundig en scheikundig opzicht, zeer merkwaardig is, toch betwijfelen wij zeer of het eenig voordeel voor de eigenlijke kunst kan opleveren.
In den tijd verheugde men zich zeer, en zekere photografen pochten er zelfs mede, eenen spoorsneltrein te kunnen afdrukken, terwijl hij zich in volle vaart voortbewoog, en dit met zulke scherpheid, dat elke speek der wielen zichtbaar was.
Inderdaad, zulks is merkwaardig voor een photograaf, maar voor een schilder?
Een rad, waarvan al de speeken zichtbaar en netjes afgeteekend zijn, schijnt niet te draaien, terwijl in dergelijk geval, het hoogste vermogen van den kunstenaar is, aan den toeschouwer het gevoel van beweging te geven.
Kunst is niet de natuur weergeven, zooals zij is (zulks is de taak der photographie); maar wel, zooals zij schijnt te zijn. Het is haar vak, de indrukken voor te stellen, welke de uiterlijke wereld op ons gemoed, zoowel als op ons oog, teweegbrengt.