geschiedenis. Vroeger, spotte men graag met de maatschappijen van oudheidkunde, met hunne bezigheden, met de voorwerpen die zij soms ontdekten en poogden te verklaren. Een dertigtal jaren geleden, werden, wel is waar, meer dan eens feilen of misgrepen begaan; de uitleg over den aard en de afkomst der vermeend zeldzame stukken was soms gewaagd, verkeerd, en bracht weleens de lachspieren in beweging, doch er werden toen toch ook goede, merkwaardige en belangrijke vondsten gedaan. Het was daarbij verdienstelijk, de overblijfsels uit vroegere eeuwen te bewaren, ze aan de liefhebbers te doen kennen, ze door hen te doen waardeeren, en hadde men dit sedert lang al verricht, men zou het verlies, de vernietiging van vele kunststukken of oudheden niet te betreuren hebben. Men zou insgelijks den eerbied voor 't verleden hebben bevorderd. Thans is de lust voor oudheden opgewekt, en dien lust kan men voldoen, doch, om niet, gelijk voorheen, zonder bevoegdheid, zonder kennis te werk te gaan, wordt er veel vereischt. De volken- en taalkunde, de tijdleer, de oudheidkunde, de geschiedenis der letteren en kunsten, de kennis der oude geschriften, de opschrift- en penningkunde, al die wetenschappen zijn onmisbaar geworden, en men behoeft zich op de studie derzelve toe te leggen. De wijze van de geschiedenis te schrijven is ook veranderd. Zij is moeielijk geworden. De geschiedenis bepaalt zich tegenwoordig liefst bij 't verhalen van plaatselijke gebeurtenissen, treedt in de minste bijzonderheden en is nauwgezet. De werken van vroeger zijn niet te misprijzen, doch gansch de geschiedenis moet opnieuw geschreven worden. Men weet niets, niets, zeide een historieschrijver, en daardoor dient verstaan te worden, dat, als men van de verledene tijden wil gewagen, men alle vooroordeelen behoort af te leggen, denken moet dat men niets weet, en dan, met de liefde der waarheid en den afkeer voor de leugen bezield, zorgvuldig opzoeken, wat vroeger is voorgevallen. ‘Waarheid
vooral en dan het overige,’ dit zou men niet vergeten mogen, en als men alles goed heeft nagevorscht, dan heeft men 't werk eens goeden burgers verricht.
Wat kwaad, wat nadeel heeft de dwaling en de leugen al niet gesticht! De geschiedkundige leugen is eene der nieuwste vormen der logentaal en wordt in onze dagen meer dan ooit gebruikt. De dwaling is minder schadelijk. Zij geschiedt onvrijwillig en bevalt soms, gelijk in de middeleeuwsche legenden, waarin tijdrekening, personen en feiten zoodanig verward zijn, dat het geheel iets zonderlings, iets fabelachtigs wordt. De leugen, integendeel, is eene valscheid, uit vrijen wil gepleegd. Zij is laster. En niettemin ontmoet men ze overal, onder alle vormen en met alle inzichten gebezigd, om den godsdienst te bestrijden, om de maatschappelijke instellingen van vroeger te bezwadderen, om de glorie en de vrijheid uit het verleden te miskennen en verachtelijk te maken. Deze laatste gedachten werden door den heer H. Cochin breedvoerig ontwikkeld en hij toonde, dat er, vóór de Fransche omwenteling van 1789, ook moedige krijgslieden, wijze geleerden en groote kunstenaars; rijke steden, schoone dorpen en weelderige velden; ieverige, onafhankelijke en gelukkige menschen hebben bestaan, en dat het onwaar is, dat onze voorouders slaven waren.
Indien men de gewichtige, de van algemeen belang zijnde gebeurtenissen niet mag vervalschen, zoo is het toch ook ongeoorloofd, dat men, uit liefde voor zijn land, stad of volk, of ten hunnen voordeele, de mindere feiten verdraaie. Men hebbe altoos slechts de liefde der waarheid voor oogen, men zij steeds openhartig en rechtzinnig, voornamelijk wanneer hetgeen men verdedigt niet stellig bewezen is! Men wille nooit iets verbloemen, nooit iets verminken! En als men een schoon tijdvak in de geschiedenis aantreft, eenen tijd die de vrucht is van deugd en eer, dat men dan ook de geschiedkundige waarheid beminne; dit zal 't vaderland ook luister toebrengen en aan hetzelve doen getrouw zijn! Vlaanderen is aan zijn land gehecht, Fransch-Vlaanderen aan het zijne, en onder vele opzichten hebben zij nochtans veel gemeens; zij bewaren herinneringen, aan beide dierbaar, zij hebben schrijvers, door beide geraadpleegd, en eene zelfde taal weerklinkt nog hier en ginder. Het Vlaamsch comiteit van Frankrijk is reeds oud en verdienstelijk, en aan 't hoofd zijner jaarboeken, leest men insgelijks: Moedertaal en Vaderland. Dat de oudheidkundigen van Fransch-Vlaanderen en die van Belgisch-Vlaanderen elkander de hand geven en behulpzaam zijn, om te zamen, bij de studie der geschiedenis, tot de waarheid te geraken!
Na den heer H. Cochin, was het de beurt van den eerw. pater J. Van den Gheyn. Deze geleerde kloosterling heeft eene studie voorgedragen op de overblijfsels der Gothische taal, door Auger Busbecq, bij de Gothen van de Krim teruggevonden.
Auger Busbecq, een Vlaamsch afgezant in Turkije, werd te Comen geboren en is een der doorluchtigste mannen uit de xvie eeuw. Hij was een bekwaam diplomaat, een verdienstelijk taalkenner en een beroemd natuurkundige.
De eerw. pater Van den Gheyn heeft, naar de werken der Duitsche geleerden Grimm, Diefenbach, Messmann, Ihre, Förstemann, Kremer, Tomeschek, de plaatsen der brieven van Busbecq, waar deze van zijne betrekking gewaagt met eenen volksstam uit den Taurischen Chersonesus, de tegenwoordige Krim, onder volken- en taalkundig oogpunt, onderzocht en uitgelegd. De hedendaagsche wetenschap neemt dit volk voor de Oostgothen. Hetgeen van zijne taal gekend is en door Busbecq wordt aangehaald, bevestigt die meening en wordt zeer belangrijk, als men het bij onze Vlaamsche taal vergelijkt. In al de oude tijden, zoo vóór als na Busbecq, tot in de xviiie eeuw, treft men de duidelijkste sporen aan van de door hem bedoelde Gothen. Deze zijn de eenigste vertegenwoordigers van dien grooten stam, welke onvermengd zijn gebleven, na de omwenteling die ze in Italië, Spanje, op de boorden van den Donau en in Afrika vernietigde.
Pater Van den Gheyn heeft al de getuigenissen uit de oude tijden, benevens het gezegde van Busbecq, nauwkeurig onderzocht en de taalkundige verklaring gegeven van al de woorden, die met het Vlaamsch te vergelijken zijn. Aldus beteekent, onder andere, in 't Gothisch, broe, brood; plut, bloed; hus, huis; salt, zout; hoef, hoofd; thurn, deur; tag, dag; kommen, komen; lachen, lachen; criten, krijten, weenen; geen, gaan; breen, braden.
(Wordt voortgezet.)
H.V.C.