is weer eene dier zorgvuldig nagebootste bladzijden uit het boek der natuur, welke den schilder reeds zooveel roem verwierven. Boven den met mos en kruid begroeiden grond, verheffen zich weelderige boomen, waartusschen de boschlucht speelt, kil en duister, want de dichtbebladerde twijgen laten daar zeer zeldzaam de zonnestralen doorschieten.
Albrecht De Vriendt leert ons Hoe die van Gent hulde brachten aan keizer Karel. Dit tafereel is in den smaak van Leys bewerkt. Ter gelegenheid van het doopsel des jongen prinsen, schonk de gemeente Gent hem een zilveren schip, en de geestelijkheid een evangelieboek, terwijl prinsen en vorsten hem even rijke geschenken aanboden. De afgezanten van Gent staan daar, in hunne rijke kleedij, statig en peinzend. De hulde, welke zij brengen aan den pasgeboren hertog, die eens de machtigste keizer van Europa zal worden, spreekt niet van nederige onderwerping. Zij jubelen, wel is waar, met het volk, over de gelukkige gebeurtenis, die aan Vlaanderen een Vlaamschen, in Gent geboren vorst geeft; maar zij hebben tevens het volle besef hunner persoonlijke waardigheid, en met fierheid vervullen zij het ambt dat de trotsche gemeente hun opdroeg. Zij schijnen als een voorgevoel te hebben van de macht, welke er schuilt in dezen jongen schedel; eene macht, die eens de vrijheden, de voorrechten en privilegiën der gemeente zal verbrijzelen, Vlaanderen niet alleen maar een groot gedeelte der wereld in ijzeren banden sluiten, en een einde stellen zal aan den grooten strijd tusschen vorstelijk gezag en burgerlijke rechten. Althans die van Gent vervullen hunnen plicht op plechtige wijze; aan hunnen vorst, die daar ligt, in zijne houten, bontgekleurde wieg, bieden zij vorstelijke geschenken: een zilveren schip en een evangelieboek, de voorbarige zinnebeelden van veertig reizen en krijgstochten en ook van den hardnekkigen strijd tegen de geestesontvoogding, door keizer Karel in zijn leven ondernomen. Wat al tranen en stroomen bloeds vervingen eens het doopwater uit de vont, dat op dezen plechtigen dag de slapen des jongen prinsen bevochtigde! Onder geschiedkundig en archaïek opzicht, vormt het gewrocht van De Vriendt een werk, dat uitmunt door getrouwheid en nauwkeurigheid.
De twee stallen, van Jan Stobbaerts, zich onderscheidend door het rijkste coloriet, doen al de begaafdheden van den schilder uitschijnen. Indien men iets aan dien verdienstelijken kunstenaar kan verwijten, dan is het, zich al te veel op die groote begaafdheden te verlaten. Immers, wanneer men de kleuren zoo fijn ziet en weergeeft als hij, dan kan men ook, met een weinig inspanning, kleine gebreken in de teekening vermijden, die sommige zijner tafereelen metterdaad ontsieren.
Van Alfred Stevens bewondert men twee uitstekende portretten, in pastelteekening, die door kracht van kleur wedijveren met olieverfschildering. Of die nabootsing nu eene aanwinst uitmaakt, is eene vraag, die wij hier niet zullen bespreken. Althans is het stellig, dat die twee portretten, vooral door de manier waarop de stoffen weergegeven zijn, de hand van een bekwamen schilder verraden.
Mev. Hendrika Ronner weet hare tooneelen uit het kattenleven immer met denzelfden geest en nauwkeurige opmerking voor te stellen. Een groote witte papegaai is de ongenoodigde gast, de indringer, die de schuldelooze spelen van moeder de kat en hare vijf jongen kwam storen. Het zijn echte kattesnuitjes met kattenuitdrukkingen, die men in deze lijst voor zich heeft.
Het kaartspel, van Hendrik De Braekeleer, is de titel van het binnenzicht eener huiskamer, waar twee kinders aan de tafel zitten met de kaart te spelen. Zulk een beeld ontstaat langzaam, zonder overhaasting; stukje voor stukje wordt het naar de natuur bewerkt, en wanneer het voltrokken is, vormt het een buitengewoon persoonlijk geheel. Wat Braekeleer eens schilderde, zal hij geene tweede maal ondernemen, en niemand zal het hem nadoen. Wanneer hij het ten toon stelt, is het dan ook volkomen af; hij zou er niets meer aan veranderen en zooals het geworden is, moest het zijn, het kon bij hem niet anders. Zijn rijk en warm palet, zoo Vlaamsch als iets Vlaamsch zijn kan, zijne tegenstellingen van kleuren en tonen, zoo overeenstemmend als krachtig, zijne lichtpunten en zijne wijselijk gegradueerde schaduwen en weerkaatsingen geven aan al de tafereelen van dien meester zooveel leven en zulken eigenaardigen stempel, dat zij immer de aandacht trekken, in welke nabuurschap zij ook tentoongesteld worden.
Fantin-Latour, uit Parijs, maalde met zijne gewone ernstige nauwgezetheid en meesterlijke zekerheid, eene groep van zes of zeven toonkunstenaars en liefhebbers, Rond een klavier gezeten. Om die levensgroote beelden, in moderne kleedij, omgeven van alledaagsche moderne meubelen, zoo aantrekkelijk voor te stellen, en er eene echt pittoreske schilderij van te maken, daartoe behooren een kunstgevoel, zooals weinigen bezitten, en hoedanigheden, die de vrucht zijn van onverpoosd streven, strijden en werken.
Boeren, naar hun werk gaande, zulks is de titel van eene schilderij van Frans Van Leemputten, die stellig geen bezoeker zal voorbijgaan. 's Morgens vroeg, nog voor zonsopgang, op een oogenblik dat de nog koudwitte lucht de roze stralen der zon gaat ontvangen, trekt de troep werkvolk reeds over de heide, naar den arbeid. Vier ledige karren volgen den zandigen weg; straks, zullen zij, met turf en heistruiken beladen, door de brandende zon terugkeeren. De mannen en vrouwen dragen het noodige gereedschap, en ook de levensmiddelen voor den dag. De drank is in blikken busjes besloten, die zij op den rug hebben hangen, nevens den schaftzak. Koutend en lachend, trekken al die menschen voort; gelaten in hun lot, zullen zij welgezind hun zwaren arbeid verrichten; dat voorrecht smaken zij toch, op hunnen geboortegrond hun brood te kunnen verdienen.
Van de drie Portieljes, heeft slechts een, Geeraart, aan den oproep beantwoord en eene kleine schilderij ingezonden, die eene betere plaats verdiende dan haar werd ingeruimd. G. Portielje weet in zijne zorgvuldig afgewerkte huiselijketooneeltjes een deftig geestigen toon aan te slaan. Het zijn comedies of kluchtspelen uit den dagelijkschen omgang, waarop hij ons vergast. In verlof, stelt een jong man voor, eenige dagen van den dienst ontslagen. Hij schijnt meer belang te stellen in den papegaai dan in de menschelijke bewoners van het huis. Of dit wel naar den zin van deze laatsten is, mag betwijfeld worden. Met zijne