De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBijdrage tot de geschiedenis van Antwerpen, op het einde der XVIIIe eeuw.
| |
[pagina 158]
| |
priesters en monniken van het overwonnen land zou nemen, wakkerde Cochon het gemeld bestuur aan, op eigen gezag streng tegen de ‘zoogezegde apostels der waarheid’ te werk te gaan, en diegenen voor de rechtbank te dagen, welke van hun priesterambt zouden misbruik maken, om den opstand aan te preken en den burgeroorlog aan te stoken. In dit ministerieel schrijven vonden de pastoors evenwel nog geen antwoord op hun verzoekschrift, en de notaris Van den Brandt werd andermaal gelast, er aanhoudend pogingen toe aan te wenden. Maar telkenmale werd hij uitgesteld en kwam altoos zonder het zoozeer verlangde antwoord terug. Eindelijk werd hem den 21n Mei, stellig beloofd, dat er voldoende stukken over het doel zijner zending, nog denzelfden dag, aan de pastoors zouden gezonden worden; dat het dus nutteloos ware dat hij nog terugkwam. Evenals de vorige keeren, ontvingen de pastoors niemendal; maar vijf dagen later, werd er eene proclamatie aangeplakt van het municipaal bestuur, waarin aan de burgers en vooral aan de burgeressen werd bericht, dat het hun streng verboden was de berechtingen te volgen of te vergezelschappen, zooals zij dit tot nu toe deden. Alleen in de kerken mochten de geloovigen, voor de uitoefening van hunnen godsdienst, bijeenkomen. De overtreders van het verbod werden gewaarschuwd, dat ze voortaan, onmiddellijk zouden aangehouden, voor de rechtbanken gebracht en met de uiterste strengheid gestraft worden. Deze proclamatie was geteekend door Reynaud, voorzitter, Cuylits, Franck, Georgerie, Diercxsens, leden, en Dargonne, commissaris van het uitvoerend bewind; zij maakte op de bevolking geen den minsten indruk. Inderdaad, toen de pastoor van St.-Andries, op Maandag 30 Mei, de algemeene berechting in zijne parochie deed, werd hij door een aantal geloovigen vergezeld. Den volgenden dag ging de berechting in de St.-Jorisparochie, en daar was het volk nog talrijker aanwezig; doch het werd onderweg, door de gewapende macht, ‘te voet en te peerd,’ zegt het handschrift, uiteengedreven. De pastoor van St.-Jacobs, waar insgelijks de berechting moest uitgaan, had de menschen, die gereed stonden ze te volgen, wijselijk vermaand, naar huis te gaan en zich aan geen gevaar bloot te stellen. Maar op Woensdag, 1 April, was er wederom veel volk bij de berechting van Ste.-Walburgis, en Donderdags, in het zuidkwartier van O.-L.-Vrouwe, niet minder; doch bij die laatste berechting werd het door eene patrouille, onder het bevel van den burger Begoden, op afstand gehouden en verjaagd. Intusschentijd hadden de pastoors den notaris Van den Brandt nogmaals herhaaldelijk bij het departement der Beide Nethen doen aandringen, om een afdoende antwoord op hun verzoekschrift te bekomen. Alle twee of drie dagen deed de notaris opnieuw, maar telkens eene vergeefsche poging. Den 20n-22n Juni schreven de pastoors nogmaals elk eenen brief aan gemeld departement, om een bepaald antwoord op hunne petitie te vragen. Bij de ontvangst van die nieuwe brieven, besliste het middenbestuur, op 4 Messidor jaar iv, dat er vooralsnog geene reden bestond, om daarover te beraadslagen. Dit besluit droeg de handteekens van Leveque, voorzitter, Jan Solvyns, A.P. De Moor, Billotey, De Haan, bestuurders, Bruslé, commissaris van het uitvoerend bewind, en Wouters, secretaris. Ten einde raad, zagen de pastoors zich genoodzaakt, het hoofd in den schoot te leggen en zich volgens de omstandigheden te schikken, in hope op betere dagen. De berechtingen, hoe geheim ook gedaan, werden echter schier altoos door eenen hoop volk vergezeld, en dit gaf in 1797 aanleiding tot betreurenswaardige feiten. Wij schrijven hier letterlijk het verhaal af, dat de eerw. heer Seerwart er heeft van opgesteld:Ga naar voetnoot(1) ‘Den 14 Juny H. Sacraments avond had den Plebaen van het zuyd quartier der Cathedrale als hy met het H. Sacrament onder zynen mantel, om het aen de zieken te draegen, uyt de Kerk ging, een groot getal van geloovigen die hem volgden tot zyne wederkomst toe: hy heeft geheel den weg gedaen zonder eenig beletsel te ontmoeten en alles is met veel godvruchtigheyd afgeloopen. Den 17 in de parochie van St. Andries is alles geschied gelyk in de Cathedrale, uytgenomen dat er meer volk by den pastoor was, en dat in de Schuytstraet het H. Sacrament by de zieken wird ingebracht en door geheel de straet gelyd met eenige flambeeuwen; maer den pastoor merkende dat men hem daer verder mede wilde vergezelschappen, deede de flambeeuwdragers verzoeken, dezelve uyt te doen of wel daer mede achter te blyven, het welk zy aenstonds deden, en alles eindigde in goeden schik. Den 19 had den pastoor van St. Joris zeer volk agter zig; twee jonge dogterkens, aengelyd door hunnen vader, quamen hem in de Schuytstraet te gemoet; zy hadden elk eene flambeeuw in de eene hand en met de andere droegen zy te saemen een mandeken vol bloemen, daer men den weg mede bestroeyde; die twee kinderkens bragten zoo den pastoor by de zieken en vergezelschapten hem tot aen het eynde van de straet, waer zy hem verlieten. - Als hy in de St. Janstraet quam wierd hy met ses flambeeuwen ontvangen en gelyd tot in de Prekestraet, waer de zelve wirden uytgedaen. Diergelyks gebeurde in de Begynestraet tot aen de Arembergstraet, waer de flambeeuwen ook uytgedaen wirden. In het Hopland ontving men hem met twaelf flambeeuwen, waer men er in de Gezondstraet nog acht by dede; met deze twintig flambeeuwen wird hy vergezelschapt tot binnen de kerk, zonder dat het goed orde daer iets het minst door geleden heeft. Den 20 had men in St. Jacobs dezelve uytkomst niet, maer alles scheen daer eene algemeyne opschudding aen te zeggen door de barsheyd en onvoorzichtigheyd van eenen Commmissaris van policie. Alle de straeten langs welke het H. Sacrament moest | |
[pagina 159]
| |
gedragen worden, waeren voor het meestendeel versiert en met bloemen bestroeyt; de huyzen waren'er met brandende flambeeuwen opgeheldert; met een woord alles verthoonde de oude gewoonte van den Heer op zynen weg te verheerlyken. Eene zeer groote menigte volgde den pastoor als hy met het hylig Sacrament uit de kerk ging: op de straet wird hy omringd en aengelyd met twintig flambeeuwen door het midden van oneyndig veel volk, dat noch altyd vermeerderde en zig zonderlinge aan de hoeken der straeten verzaemelde. Zoo haest hy op de Meir, tegen over het klooster der Minimen gekoomen was, wird hy aengerand door den Commissaris van policie Joseph Somers, die aen het hoofd van twintig gendarmen was: dezen Commissaris nam hem barslyk gevangen in den naem van de Wet, hy maekte hem verantwoordelyk voor de byeenrotting en dwong hem naer de kerk weder te draegen het H. Sacrament, het welk den pastoor, op den voet van den strengsten uytleg der zoo genaemde wet, onder zynen mantel verborgen droeg. De gendarmen geleyden den pastoor tot aan de kerk en bleven aen de deur, terwyl Somers hem volgde tot aen het tabernakel. Het volk dat agter den pastoor gaende op de Meir met de kolven der fusieken was verspreyd geweest, quam wederom byeen omtrent de kerk, en die verzameling der geloovigen heeft men niet konnen scheyden, dan alleen naer dat de gendarmen eenige fusiekschooten op hun gelost hadden, die nochtans meer in de locht als op het volk gaven, zoo dat'er niemand is gequetst geweest. Rondom de kerk en alle de straeten daer omtrent wirden 'r schilwachten gesteld, die niemant al waeren zy maer met twee te saemen op de straet lieten staen, maer zy verspreyden ze seffens hun drygende met de bayonnet. (Wordt voortgezet.) J. Staes. |
|