De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Een tafereel van Jacob Jordaens.
Teekening en houtsnede van Ed. Vermorcken.
De hierboven staande prent verbeeldt eene schilderij, die vroeger aan den heer baron de Pret-Thuret toebehoorde en thans in het Antwerpsch museum ten toon hangt. Soo d'oude Songen - soo pepen de Jonge, staat boven op het tafereel te lezen en duidt het onderwerp aan dat het voorstelt. Grootvader is in zijnen armstoel gezeten, heeft den bril op den neus, het mutsje op den met lange grijze haren omgeven schedel, draagt een straffen baard om kin en wangen, is in eenen met pels afgelegden tabbaard uitgedost, geeft den toon, slaat de maat met de rechterhand en houdt, met de linker, het liederenboek vast. Meer dan eens heeft hij het vroolijke lied gezongen, dat op het openliggende blad staat gedrukt; hij kent het van buiten en slechts, nu en dan, zal hij er een oogslag op werpen, als zijn geheugen hem dit of geen rijm, niet gauw genoeg zal weergeven. Heeft grootvader eene zware stem, gelijk de man zelf er eenigszins uitziet, die van grootmoeder zal zooveel te fijner klinken. Grootmoeder is eenvoudig gekleed, leunt in eenen wissen huifstoel, een meubel in onze dagen weer in de mode gebracht, is nog snel voor hare jaren, doch ziet ook niet meer zonder bril te lezen, en vermits hij niet genoegzaam nijpt of de neus van grootmoeder wat te mager is geworden, zal zij, voorzichtig, gelijk ze altoos was, den bril maar vasthouden; hij zou anders al spoedig vallen. In de rechterhand heeft zij een blad papier; 't is het liedje, dat wordt aangeheven. De twee oudste personages des gezelschaps zijn de eenigste zangers. De dochter pronkt, trotsch en vol leven, te midden tusschen hen. Zij zingt noch pijpt, doch glimlacht en schept vermaak in het genoegen der ouderen en der jongeren. De knapen pijpen des te meer en met ernst, deze op zijne klater, gene op eene fluit. De man, die op den moezel speelt, doet volop zijn best, om het concert te doen gelukken. De hond luistert met gespitste ooren; indien hij dorst en mocht, zou hij ook, op zijne manier, de stem doen weergalmen. Straks, als het zingen en het pijpen zal ophouden, kan men de keel wat ververschen en een weinig lekkers eten; de tafel is daarom van drank en spijzen voorzien. Meesterlijk is het gekende spreekwoord op die schilderij uitgedrukt. Ja, gelijk de ouden zingen zoo pijpen de jongen. Die spreuk geldt hier voor de vermaken, maar zij is toch dikwerf ook waar voor de gewoonten, voor de wijze van leven. Velen zullen misschien, op lateren dag, betreurd hebben den jongeren maar al te slecht te hebben voorgezongen, | |
[pagina 150]
| |
terwijl men onder de laatsten er toch ook kan vinden, die niet naar de goede zangen hunner ouderen pijpten. De maker van het bedoelde gewrocht was ervaren in de zedenschildering en bracht meermaals het bovenvermelde spreekwoord op het doek. Het tafereel uit het Antwerpsch museum schijnt echter het volmaakst bewerkte te zijnGa naar voetnoot(1). Vroeger, hing een dergelijk stuk, in het Cellebroedersklooster, te Antwerpen; het hoorde naderhand toe aan den heer P.J.I. Vrancken, te Lokeren, en werd openbaar verkocht in 1838Ga naar voetnoot(2). Andere tafereelen, met hetzelfde onderwerp, treft men aan in de verzameling des hertogen van Aremberg, te Brussel, in het Louvre, te Parijs, in de Pinakotheek, te Munchen, in de museums te Dresden en te Berlijn en bij graaf von Wemyss, in EngelandGa naar voetnoot(3). De schilder van al die kunststukken is Jacob Jordaens, wiens standbeeld onlangs, aan een der ingangen van het Park, te Antwerpen, werd opgerichtGa naar voetnoot(4). Jacob Jordaens, geboren te Antwerpen den 19n Mei 1593, leerde zijne kunst bij Adam Van Noort, trouwde dezes dochter, werd vader van drie kinderen, heeft gewoond in het huis de Halle van Turnhout genaamd, thans nr 43, in de Hoogstraat; hij versierde dit zijn verblijf met schilderwerken, maalde kerk-, geschiedenis-, zinnebeeldige, mythologische en zedentafereelen, gelukte insgelijks in het konterfeiten, en ontving vele bestellingen, zoo uit de stad als uit den vreemde. Jordaens verzaakte op zijnen ouden dag het geloof zijner ouders, om Calvinist te worden, stierf van de zweetende ziekte den 18n October 1678, en werd in het protestantsch kerkje te Putte (Noord-Brabant) begraven. H.V.C. |
|