| |
| |
| |
Inhuldiging van het gedenkteeken van Breidel en De Coninc, te Brugge.
Op het feest der onthulling van het gedenkteeken van Breidel en De Coninc, te Brugge, in eene vorige aflevering, blz. 126, door ons vermeld, is den 15n Augustus de viering der plechtige inhuldiging van overheidswege gevolgd. Weer was de toeloop zoo groot, dat Brugge nauwelijks ruimte genoeg opleverde, om de menschen te bevatten, die er van allerwege uit de verschillende provinciën des lands waren heengestroomd.
Even over den middag, opgewacht door eene belangstellende menigte, stroomde de trein de spoorhalle binnen, die HH. MM. den koning en de koningin en HH. KK. HH. den graaf van Vlaanderen en prins Boudewijn aanbracht, vergezeld van waardigheidsbekleeders hunner hofhouding en van de heeren ministers A. Beernaert, J. De Volder en Pontus. De hooge bezoekers werden verwelkomd door de heeren ridder de Ruzette, gouverneur van West-Vlaanderen, graaf A. Visart, burgemeester, den schepenraad en vele hooge ambtenaren.
De straten waren zoo dicht bezet, dat de koetsen waarmede de vorstelijke personen en hun gevolg naar de Grootemarkt werden gevoerd, zich nauwelijks konden voortbewegen. De toejuichingen, over gansch den weg, waren zoo gulhartig als onverdeeld.
Op de Grootemarkt waren voor HH. MM. troonzetels aangebracht. Nadat de doorluchtige bezoekers en de met hen zijnde hooge waardigheidsbekleeders de voor hen bestemde plaatsen hadden ingenomen, en de voorstelling der overheden afgeloopen was, heeft Z.M. de koning de volgende redevoering uitgesproken in de Fransche taal:
‘Met genoegen heb ik mij aangesloten bij de inhuldiging dezer standbeelden, die voor u zulke dierbare herinnering bevatten.
Voor 600-jaren doorworstelde Vlaanderen eene der hardste beproevingen, waarvan de jaarboeken melding maken. Overvallen door den vreemdeling, verscheurd door inwendige kuiperijen, verlaten door iedereen, gescheiden van zijne vorsten, die in den vreemde gevangen waren, en in de onmogelijkheid gesteld om iets tot eigen nut te ondernemen, scheen het tot ondergang, tot slavernij gedoemd te zijn.
Toen was het, dat Pieter De Coninc en Jan Breidel opstonden als een levend verzet tegen de tweedracht, die ontzenuwt en tegen de vertwijfeling die in 't uur van het gevaar een ware zelfmoord is. Zij waren zeker van het recht en de macht huns lands.
Sterk door den moed en door het geloof, stortten zij hunne heldenzielen in hunne medeburgers over.
Werklieden en burgers van Brugge en IJper, van Gent en Kortrijk, trotseerden onder hun geleide, kloekmoedig, een tegen drie, den aanval van een der machtigste legers van het leenroerig tijdvak en behaalden die schoone overwinning der Gulden Sporen, die terzelfder tijd de onafhankelijkheid en de vrijheid des lands redde en tot in de verste oorden van Europa als een teeken van vrijmaking herklonk.
Buigen wij ons met eerbied voor de beeltenissen dezer groote burgers. Brengen wij hulde in hen, aan de nationale en heldhaftige deugden van onze dappere voorvaderen!
Door dit sprekend brons op te richten, door hulde te brengen aan de daden, waarvan het 't zinnebeeld is, verklaren de Vlamingen dat dezelfde gevoelens ook hen bezielen, dat zij tot dezelfde feiten bereid zijn, dat zij nooit zullen ophouden, de waardige zonen der Vlamingen van 1302 te zijn.
Welke overwegingen, Mijnheeren, vervullen hier den geest! Welk contrast treft hem hier ten allen kante! Zouden de krachtige en ernstige strijders der veertiende eeuw, in de streken, die nog vol zijn van hunne herinneringen, ooit voorzien hebben, welk lot aan hunne verre nakomelingen voorbereid was? Op de hevige, maar vruchtbare bewegingen van dien tijd, op de onophoudelijke oorlogen te land en te water, zoo binnen als buiten het land, volgden de volledigste onafhankelijkheid, de uitgestrektste vrijheid, een vrede, die reeds meer dan vijftig jaren duurt. Onze steden zijn verzoend, onze provinciën met elkander vereenigd. Na de verbrokkeling der middeneeuwen, na eeuwen van vreemde overheersching, heeft België zijn geschiedkundig zelfbestaan terugbekomen. In de volle uitoefening van zijne souvereiniteit heeft het in 1830 de instellingen verkozen, die het goed vond; sedert dan heeft het geen oogenblik opgehouden meester te zijn over zijne lotsbeschikkingen. Nooit heeft België eenen toestand gekend, die bij den tegenwoordige kan vergeleken worden.
Maar het geluk brengt ernstige verantwoordelijkheden mede. De vooruitgang heeft zijne klippen, het voortdurend genot van den vrede heeft zijne gevaren. De overmaat van veiligheid, die dit genot medebrengt, heeft degenen, die er zich in verheugen, duur gekost.
Het leven der naties is een strijd; dat is de goddelijke wet. De gevaren, die vroeger uwe machtige gemeenten zoo wel in- als uitwendig te duchten hadden, die zoo dikwijls haar bestaan of hare grootheid bedreigden, zijn niet alle verdwenen. De algemeene beschaving heeft grooten voortgang gedaan. Zij heeft den staat van zaken veranderd; maar hare drijfveeren zijn dezelfde gebleven. De staatkundige onbestendigheid der hedendaagsche wereld, over eene grootere uitgestrektheid verspreid, langzamer en regelmatiger voortgebracht, is des te onweerstaanbaarder in hare verschrikkelijke gevolgen, in hare uitwerksels. De oorlogen zijn verplettend; degenen die er door verrast worden, zijn verloren.
Laat dus toe, Mijnheeren, dat ik in 't aanschijn van dit gedenkteeken den dringenden oproep van den kroniekschrijver herhale, die den roem van onze voorouders bezong.
De Leeuw van Vlaanderen mag niet sluimeren. Het edele erfgoed, waarop gij met recht zoo fier zijt, zal blijven bestaan, en onophoudelijk in belangrijkheid winnen, door de mannelijke gevoelens steeds voedsel te geven, door het geheiligde vuur, de vaderlandsliefde, te onderhouden, waarvan ik thans zulke edelmoedige voorbeelden onder de oogen heb.
Elke vrijheid wordt geboren en sterft met de onafhankelijkheid. Dat is de les, die op elke bladzij van onze geschiedenis geschreven staat.
De groote zaken zijn aan elkander verbonden. Bij de gedenkwaardige dagen waarop uwe moedige krijgslieden onder de muren van Kortrijk streden, vermengden edelen, burgers en werklieden zich onder elkander; zij reikten elkander de hand, vergoten in eene verhevene opwelling van vaderlandsliefde te zamen hun bloed, terwijl hunne priesters aan hunne, zijde stonden om de levenden te ondersteunen, de stervenden te zegenen.
Verheffen wij, Mijnheeren, onze zielen tot deze voorbeelden; nemen wij allen het plechtig besluit, als deze helden voor geen enkel offer te wijken, om ten allen tijde de rechten des vaderlands te verdedigen en het eene toekomst te verzekeren, zijn grootsch verleden waardig.’
De vorstelijke toespraak werd met een levendig handgeklap begroet door de personen, die toegang hadden bekomen op de voorbehoudene plaatsen en in de gelegenheid waren geweest 's konings woorden te verstaan.
De koninklijke familie en de ministers begaven zich nu naar het gedenkteeken, voorafgegaan door de magistraten der gemeente. De koning heeft de heeren P. De Vigne en J. De la Censerie zeer geprezen om het uitmuntend kunstwerk, waarmede zij Brugge hebben verrijkt.
Teruggekeerd in het koningspaviljoen, hebben HH. MM., evenals hunne HH. KK. HH. de graaf van Vlaanderen en prins Boudewijn, met zichtbaar welgevallen de uitvoering aanhoord van de feestcantate, woorden van dr. Eug. Van Oye, muziek van den heer A. Reyns. De uitvoering, door 450 zangers en muzikanten, is voortreffelijk geslaagd en de schoone cantate werd door het volk met veel warmte en
| |
| |
groote goedgunstigheid bejegend. Schrijver en toonzetter werden door den koning geluk gewenscht.
Z.M. hield vervolgens eene wapenschouwing over de burgerwacht en de troepen die hoogstdeszelfs geleide vormden.
De uitgang van den grooten geschiedkundigen praalstoet, die door het programma was vastgesteld op half vier, heeft eerst omstreeks 5 ure kunnen plaats hebben. Men had niet voorzien, dat de plechtigheid der inhuldiging van het gedenkteeken zoolang zou hebben geduurd, als het geval is geweest.
Van den praalstoet mag worden gezegd, dat hij de merkwaardigste en prachtigste was, die sedert 100 jaar en langer in België werd aanschouwd. Het was een inderdaad weergalooze praalstoet, dien wij niet gelooven dat eenige stad in Europa Brugge zou kunnen nadoen. Hij was wezenlijk bewonderenswaardig, zoowel in zijne onderdeelen als over zijn geheel. Niets tooneelmatigs scheen die treffende voorstelling van levende beelden uit het verleden aan te kleven. Het kostte den toeschouwers geene moeite om zich geheel terug te denken in het lang verzwonden tijdsgewricht, dat hun hier van alle zijden, op werkelijk aangrijpende, overweldigende wijze werd voorgesteld. Wij lasschen hier, volgens het programma, de beschrijving van den optocht in:
i. | Een Engelsch gezantschap komt Philippine ten huwelijk vragen voor prins van Wallis (omtrent 1293). - Ruitersstoet. |
ii. | Gwijde van Dampierre geleidt zijne dochter uit Wijnendale naar den koning van Frankrijk, om hem vaarwel te zeggen te Corbeil-op-de-Seine (1293). - Ruitersstoet. - Philippine reist in draagkoets. |
iii. | Plechtige intrede van Philip den Schoone en Joanna van Navarre te Brugge (29 Mei 1301). - Leliaards. - Wagen der Brugsche vrouwen. Ruitersstoet: Philip de Schoone, Joanna van Navarre, het hof van Frankrijk. |
iv. | Pieter de Coninc wordt door de Wevers en Vulders uit het Steen verlost (Juli 1301). - Wevers en Vulders. Vrouwen. - Wapenmannen der beide ambachten. - Wagen: De verlossing van Pieter de Coninc. |
v. | Jan Breidel en zijne Macekliers gaan het grafelijk slot Male innemen op bevel van Willem van Gulik (Mei 1302). - Jau Breidel en M. van Boinem, Tempelridder, te paard. - Wapenbenden van de Macekliers. - Stormtuigen. - Werklieden en knapen met toortsen. - Schilddrager en vinders, te paard. - Wagen: De brandende puinen van 't slot van Male. |
vi. | De Brugsche Metten, gezeid de ‘Brugsche goede Vridach’ (Vrijdag 13 Mei 1302). - Klauwaarts, mans en vrouwen. - Wagen: Zegepraal van Breidel en de Coninc op de Markt te Brugge. |
vii. | Plechtige intrede te Brugge van Gwijde van Namen, 's graven zoon (1 Juni 1302). - Herauten, hofknapen. - Gwijde van Namen. Heeren van 't hof. |
viii. | De Brugsche vrouwen, op Gwijde's bevel, gaan in bedevaart om Gods zegen over de herevaart af te smeeken. - Vanen. - Maagden met de offerkaars. - Groep zingende meisjes. - De geestelijkheid. - Brugsche vrouwen uit edeldom en burgerij. |
ix. | Het Vlaamsch leger op weg naar Kortrijk. - Minnestreelen, schilddrager, hoornblazers, konstabels, hoofdmannen, dijzeniers. - Jan Stevens, graaf der Pijnders. Stede-sergeanten. - Jan Breidel te paard. Soudeniers der ambachten en andere. Zelschutters, Soudeniers van Aken. - Witte en zwarte Tempeliers te paard. Oostheeren te paard. Zelschutters van Allemanje, sergeanten der ambachten. De roorokken en de zwarte rokken van IJper. - Jan Borluut en andere Gentsche heeren te paard, Gentsche Zelschutters. - De Springale en voorraadwagen. Meester der enginen en Jan Raepsaet, chirurgijn der stede, te paard. - Gwijde van Namen en Willem van Gulik, te paard. - Wetheeren van Brugge. - Willem van Saeftinghe, Staas Sporkin. Robert van Saemslacht, volk uit 't Brugsche Vrije en van Veurne-Ambacht, te paard. - Wagen: Pieter de Coninc wordt ridder geslagen op het Groeningeveld, en het leger wordt gezegend (11 Juli 1302). - De nonnen zingen in de kerk der abdij. |
x. | Roof van het slagveld. - Bazuinen, standaarden. Mannen met goedendags, zegevierend gaande, stalknechten met het zwart paard van den graaf van Artesië. - Tropeeën. Deken de Jaegher en Kortrijksche beenhouwers. Ambachten van Kortrijk. Maagden, de standaard van O.-L.-Vrouw van Groeninge. - Wagen: de tent van den Franschen bevelhebber en de Gulden Sporen. |
xi. | Zegevierende intrede te Brugge (24 Juli 1302). - Meisjes die gras strooien. Geschenken. Karre geschenkwijn. Stede-garsoen met de nieuwe Brugsche keure (1 Oogst 1302). - Triomfbogen en dansende jongens. - Burgemeesters, schepenen, wetheeren, te paard. - De Vlaamsche baanderheeren, ridders, schildknapen, onze gezanten te Rome, te paard. - Vrouwen uit edeldom en burgerij te paard. - De Florentijnsche natie. - Zangers en minnestreelen. - Wagen: Zegevierende intrede van Jan van Namen, Breidel en de Coninc, te Brugge. Op het voorstuk: Dante en van Maerlant. |
Aan de ontwerpers en inrichters van den praalstoet komt waarlijk groote lof toe, aan de ontwerpers en inrichters, wier geschiedkundige kennissen, talent van samenstel, gelouterde smaak en algemeen beleid hun aanspraak geven op de meeste waardeering. En geen lof mag worden onthouden aan de honderde mannen en vrouwen die in den praalstoet eene werkende rol hebben vervuld. Op alle trappen van de voorstelling werden de rollen met de prijzenswaardigste overtuiging en gepasten ernst in geweten vervuld, door ieder naar zijn beste vermogen. Hierdoor werd eene schier bedrieglijke natuurlijkheid verkregen en de verdichting als het ware tot wezenlijkheid omgezet.
Inderdaad, Brugge heeft eere ingelegd met zijnen praalstoet, 's Maandags, den 15n Augustus, en evenzeer 's Maandags daaraanvolgende, den 22n Augustus, wanneer hij voor den tweeden keer is uitgegaan, andermaal ten aanschouwe van ten minste honderd duizend menschen.
Tusschen de twee vermelde dagen in, namelijk den 18n Augustus, bracht Z.K.H. prins Boudewijn, vergezeld van eenige officieren, een tweede bezoek aan de stad Brugge, en dit wel om de vertooning te komen bijwonen van een voor de feestviering opzettelijk geschreven vaderlandsch drama, getiteld: Dertienhonderd twee, het heuglijk, veelbewogen jaar, waarvan de praalstoet eene zoo treffende afschaduwing had gegeven. Het stuk, geschreven door den heer Camillus Marichal (die gezegd wordt, een in Londen verblijvend Bruggeling te zijn), werd door Brugsche liefhebbers zeer verdienstelijk gespeeld.
Toen prins Boudewijn de overvulde schouwburgzaal binnentrad, begeleid door den beer gouverneur en den heer burgemeester, was het onder het publiek reeds bekend geworden, dat hij, bij zijne aankomst, de hem wachtende hooge ambtenaren in de Vlaamsche taal had begroet en zich in zijne gesprekken met hen, alleen van het Vlaamsch had bediend. De Vlamingen zouden hem betoonen hoe zij die bejegening op prijs stelden. De tonen van het Belgisch volkslied, door het orkest gespeeld, bij de komst van
| |
| |
den prins in zijne loge, werden overstemd door het tienmaal herhaalde: Leve prins Boudewijn! dat aangeheven werd onder het wuiven van hoeden en doeken, en ten slotte overging in het lied van den Vlaamschen Leeuw, door de toeschouwers op alle plaatsen rechtstaande en met bezieling gezongen. Dezelfde betooging viel den prins ten deel aan het einde der vertooning. Gedurende de poos, liet Z.K.H. den in de zaal aanwezigen schrijver van het tooneelstuk bij zich ontbieden en wenschte hem in de Vlaamsche taal met zijn werk geluk. Den schouwburg verlatende, heeft de prins de stad rondgereden, om de feestelijke straatverlichting te zien. Hij werd op heel den rijtoer als overstelpt met toejuichingen en blijken van genegenheid. Eene dichte schaar studenten met ongedekten hoofde vormde eene soort van eerewacht rond zijne koets, welke zij in de afwisselende kleuren van Bengaalsch vuur gehuld hielden. Bij zijn vertrek, heeft de jonge prins met groote hartelijkheid herhaalde malen dank gezegd voor de schoone en gulle ontvangst die hij had genoten.
Zondag, 21 Augustus, ten 10 ure 's morgens, had in Brugge's Hallezaal eene huldezitting plaats, ter eere van Hendrik Conscience, onder het eerevoorzitterschap van den volksvertegenwoordiger J.A. de Laet, en welke werd bijgewoond door de weduwe van den beroemden schrijver en zijnen schoonzoon, den heer G.T. Antheunis. De opkomst was buitengewoon talrijk. De aanwezigen werden verwelkomd door den heer dr. Van Steenkiste, die het voorzitterschap waarnam. Aan Conscience's uitstekende verdiensten werd eenmaal te meer hulde gebracht. Over Vlaamsche belangen op onderscheiden gebied werd van gedachten gewisseld tusschen een groot aantal sprekers, onder andere de heeren Van Steenkiste (Brugge), Hendrickx (Leuven), A. Pauwels (id.), Van den Berghe (Maaseyck), J. Van den Bemden, de Antwerpsche senator, mev. Cortebeke, Reinhart (Brussel), Stock (id.), De Visschere, advocaat te Brugge, J.I. De Beucker (Antwerpen), Schoiers (id.), Peeters-Verellen (id.), L. Van Ryswyck (id.), J.J. Hellemans (id.), Vermander (Kortrijk) enz. De vergadering heeft prins Boudewijn bij telegram geluk gewenscht met de kennis der Vlaamsche taal, waarvan hij blijk heeft gegeven, onder het uitspreken der verwachting, dat Z.K.H. moge volharden zich, in zijne betrekkingen met de Vlamingen, steeds van hunne taal te bedienen.
|
|