De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Twee tafereeltjes van Quinten Massys.De kunstkenners die over Quinten Massys geschreven hebben, gewagen met veel lof van zijne gewrochten, wier onderwerpen aan het dagelijksch leven zijn ontleend, en wijzen, onder andere, op de twee tafereelen hier afgebeeld.
Teekening en houtsnede van Ed. Vermorcken.
Wijlen de heer D. Van Spilbeeck, bestuurder van dit tijdschrift, hield zich veel bezig met kunstcritiek, deed zelf de houtsneden vervaardigen, welke hiernevens staan, en had ook eenige aanteekeningen verzameld aangaande de twee schilderijen welke zij voorstellen. Na zijnen dood is, spijtig genoeg, zijn artikel te zoek geraakt en daar de houtsneden bestemd waren voor de Vlaamsche School, zoo worden zij thans meegedeeld, slechts vergezeld van eenige bijzonderheden die men in verschillige werken aantreft. De eerste dier schilderijen berust in het museum te Antwerpen, maakt deel van de verzamelingen van Ertborn en wordt in den catalogus van het museum onder nr 244 vermeld, als zijnde door Quinten Massys
Teekening en houtsnede van Ed. Vermorcken.
uitgevoerd; zij is 0m65 hoog, 0m52 breed en op hout. Zij vertoont eenen pachter der accijnsen. De man die in het boek schrijft is de pachter, de ontvanger; hij draagt een rood hoofddeksel en zijne kleeding is blauwgrijsachtig van kleur. De andere persoon heeft eene groene kapruin op en is wellicht een bediende van den eerste. In het boek leest men het volgende betrekkelijk de accijnsrechten, vroeger te Antwerpen geheven: ‘It: den byer excys is waerdich tot augusto toe die seven maenden... ccxi lb. It: den wyn excys is waerdich tot augusto toe die seven maenden... lxx lb. It: die visberghe is waerdich tot augusto toe die seven maenden... iiii lb. It: die halle is waerdich tot augusto die seven maenden... xxi lb. etc.’Ga naar voetnoot(1). De inhoud dier regels bewijst genoegzaam dat Quinten Massys eenen accijnsenpachter of tollenaar heeft willen afmalen. Het ander tafereel wordt ook in 't Antwerpsch museum, in de verzameling van Ertborn, onder nr 566, bewaard. Volgens den catalogus, zou dit het werk van eenen onbekenden meester zijn, doch naar de meening van vele deskundigen, moet het aan Quinten Massys ook worden toegeschreven. In de xviie eeuw oordeelde men er reeds zoo over. De heer J.F. Van den Branden verhaalt in zijn verdienstelijk werk: Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, blz. 69, dat het zich in 1628 onder de nalatenschap van den Antwerpschen historieschilder Steven Wils, den jongere, bevonden dat het in 1642 berustte in het sterfhuis van den zedenschilder en kunsthandelaar Herman de Neyt, te Antwerpen. Op die beide tijdstippen werd het beschouwd als een gewrocht van Quinten Massys, en de kunstschilder en hertoetser Alex. van Fornenberg deelde in 1658 ook die meening. In 1821 werd de heer ridder van Ertborn er eigenaar van, bij den verkoop der schilderijen, toebehoorende aan dr. Cuypers, alhier. Op paneel geschilderd, is het 0m41 hoog en 0m56 breed. In 1628 werd het betiteld: | |
[pagina 126]
| |
‘Een stucxken van Mr Quinten, daer een jonge Vrouwe den ouden Man om de Borse vrijt.’Ga naar voetnoot(1) Beide vorenstaande gravuren zouden welgeplaatst zijn geweest in de levensbeschrijving, door den heer P. Génard opgesteld, met platen versierd, en in de eerste jaargangen der Vlaamsche School verschenen. Dergelijke gravuren, door H. Hendrikx geteekend en door Pannemaker uitgevoerd, komen ook voor in het werk: Les splendeurs de l'art en Belgique, blz. 280. |
|