Chappels tentoonstelling.
De van voornoemden schilder in de zaal Verlat tentoongestelde 55 stukken, studiën en schilderijen, getuigen van onverpoosd werken en zoeken, van rechtzinnig streven naar waarheid en natuur. Het uitstralen dier lofwaardige pogingen bevredigt den geest van den toeschouwer zooveel als het rijke en schitterend koloriet van den jongen meester streelend is voor het oog.
Bij het eerste aanzien gevoelt men zich in tegenwoordigheid van het werk eens ernstigen denkers, en vooral van een Vlaamschen schilder. Veel opmerkingsgeest, fijn gevoel van den schilderachtigen kant der voorgestelde voorwerpen en eene ongemeene behendigheid, ziedaar de hoedanigheden die, gepaard met breedte en tevens nauwgezette zorgvuldigheid bij de uitvoering, de werken des heeren Chappel kenmerken.
Veelzijdig is hij niet, hij bepaalt zich liefst tot het afbeelden van bloemen en zoogenaamd stilleven, doode visschen, vogelen en wild. Leven en beweging poogt hij niet voor te stellen, en waarom zou hij het doen, wanneer hij zich daartoe niet aangedreven voelt? Hij levert immers het bewijs dat in het door hem gekozen vak ook meesterstukken kunnen geleverd worden. Voor vele jonge schilders mag onder dit opzicht Chappels tentoonstelling eene ernstige les heeten.
Al de stukken dier verzameling bespreken is onze bedoeling niet, te meer daar wij reeds eenige der schilderijen in vroegere uitstallingen bewonderden. Het zij ons echter toegelaten met vreugde te bestadigen, dat de jongste gewrochten in vergelijking met hunne voorgangers van ononderbroken vooruitgang en meer ervaring, talrijke blijken leveren.
Tusschen de eerste stippen wij terloops een zeer nat en slibberig vischstuk aan, dat even vet en gesmijdig in de verf staat als ware het met levertraan en pijlstaartolie geschilderd. De tegenstelling van de steenen plaat, waar de visch opligt, met de huid der kabiljouws en vloten, de dorre koord waaruit het vischnet gebreid is en het rood baaien slaaplijf van een schipper dat er bij ligt, brengt den treffendsten indruk te weeg.
Weet Chappel het volle klavier te bespelen wanneer hij eene verovering op de zee bezingt, ook kan hij het pedaal toeschuiven bij het aanheffen van zachtere, meer streelende tonen; zoo, daar waar hij ons een overgrooten ruiker van witte en roode seringen in een wit Chineeschen pot aanbiedt, of daar, waar de fijne tinten der zijden blaadjes van pioenen of rozen versmelten van rood tot wit.
Met opzet zegden wij in den beginne: ‘55 stukken, studiën en schilderijen,’ want het is waarlijk moeilijk te zeggen wat studiën en wat schilderijen zijn. Een groot paneel, onder andere, eenvoudig een kwartier ossevleesch voorstellende, is zoo meesterlijk gemaald, dat het weinig te duchten zou hebben van welke vergelijking ook. De nietigste voorwerpen zijn voor Chappel waard op het doek gebracht te worden; een haring, eene bloem, eenige mosselschelpen of eene citroen behoorlijk verlicht en voor een passenden achtergrond gesteld, geeft hem aanleiding tot schilderen. En wanneer zij geschilderd zijn, verschaffen zij den toeschouwer veel genoegen. Maar.... daarom zijn het nog geene schilderijen. Wij meenen hier den heer Chappel te mogen aanraden op zijne hoede te zijn en zich tegen zijne persoonlijke neiging te versterken. Zijne begeestering voor kleur en spel van licht zou hem wellicht te spoedig bevrediging geven, en hem doen uit het oog verliezen dat alleen die werken hunne waarde blijven behouden en eens aanspraak kunnen maken op den naam van meesterstukken, die het gevolg zijn van nadenken en overwegen, een uitvloeisel van den geest, en niet alleen het voortbrengsel van hand en oog.
P.B.