Multatuli.
Eduard Douwes Dekker (Multatuli) is den 19n Februari overleden te Nieder-Ingelheim, in Hessen-Darmstadt, op een paar uren afstands van Mentz. Sedert een aantal jaren reeds, had hij zich aanvankelijk te Wiesbaden en daarna in voornoemde kleine gemeente afgezonderd met zijne tweede hem overlevende vrouw, mej. M. Hamminck Schepel. Over de wijze, waarop de groote schrijver zijne laatste levensjaren heeft doorgebracht, vonden wij niets vermeld, in de berichten, die ons onder de oogen kwamen, ter gelegenheid van zijn afsterven. Ging voor eenigen tijd de roep, dat hij zijne roemruchtige geschiedenis van Wouter Pieterse had voltooid in zijne vrijwillige ballingschap, en het vervolgstuk, waarnaar sedert jaren vruchteloos werd uitgezien, eerlang onder de pers zou worden gelegd, er is daarvan niets naders gebleken, en van eene andere zijde wordt medegedeeld, dat Multatuli gedurende zijne afzondering in Duitschland, de pen heeft laten rusten, hetzij wegens vermindering van zijn scheppend vernuft, hetzij uit lusteloosheid. Met het oog op zoo menig onsterfelijk gewrocht, tusschen zijne werken, is het voor den roem der Nederlandsche letteren diep te betreuren, dat Douwes Dekker in zijne eenzaamheid zich niet opgewekt heeft gevoeld om te arbeiden. Slechts zelden is eene star, zoo schitterend als de zijne, aan den hemel onzer letterkunde opgegaan. Was of bleef zij niet vlekkeloos, zoo bedenke men, dat zelfs aan de zon vlekken worden waargenomen. Multatuli verdient te worden geteld bij de uitstekendste vernuften van alle volkeren, uit alle tijden. Ook naast de grootsten, blijft hij groot, in weerwil zijner afdwalingen. Hij werd geboren te Amsterdam, den 2n Maart 1820. Zijn vader was een koopvaardijkapitein. Toen hij omtrent 18 jaren oud was, bekwam hij eene aanstelling als klerk op het secretariaat der Oost-Indische regeering, te Batavia. Hij verkreeg al spoedig bevordering en bekleedde achtereenvolgens hoogere bedieningen in onderscheidene
afdeelingen; in 1856 was hij assistent-resident te Lebak, in Bentam. Knevelarijen, waaraan de inlandsche bevolking blootstond, voornamelijk van de zijde der landsgrooten, noopten Douwes Dekker om voor het goed recht der onderdrukten op te komen. Hierdoor geraakte hij in oneenigheid, die weldra oversloeg tot een publieken twist, met de hoogere overheden in Nederlandsch-Indië en in Nederland zelve. Het gevolg daarvan was, dat Douwes Dekker zijn ontslag indiende en het onsterfelijk werk schreef, dat onder den titel van Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij beroemd is en beroemd zal blijven, zoolang het zal bestaan. Als eene hulde voor des schrijvers edelaardig streven, halen wij hier de volgende regelen aan, die wij met groote voldoening aantroffen in de aflevering van 26 Februari van de Indische Mercuur: ‘Veel van wat in de Max Havelaar door den genialen schrijver werd aangegeven als wenschelijk, nuttig, noodzakelijk en menschelijk, wordt thans in practijk gebracht.’ Eere daarvoor, wien eere toekomt, maar allereerst en bovenal eere aan Douwes Dekker Multatuli, die zich voor het heil der verdrukte Javanen in zooverre heeft opgeofferd, dat hij zich zelve en met hem zijne eerste vrouw en hunne beide kinderen, hoogst ongelukkig heeft gemaakt, in zooverre zelfs, dat zij niet voor armoede bewaard zijn gebleven en mevrouw Douwes Dekker, geboren barones van Wijnbergen, te midden van deze droevige wederwaardigheden, op jeugdigen leeftijd ten grave is gedaald. Na zijn terugkeer uit Indië, heeft Douwes Dekker met zijn gezin gedurende eenigen tijd de stad Brussel bewoond; hij verschafte zich daar eenig gewin, als medewerker van de Indépendance belge, aan welk dagblad hij bijdragen over de Europeesche staatkunde leverde. Te Antwerpen trad hij eenige keeren als spreker op, namelijk in het lokaal van het Verbond voor Kunsten, Letteren en
Wetenschappen. Velen, te Antwerpen, zullen zich nog herinneren, hem daar