De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
Ten jare 1357 was Lodewijk van Male graaf van Vlaanderen. In dat land waren toen talrijke groote gemeenten, die er de macht in handen hadden. Deze demokratische instellingen beletten nochtans niet, dat de inwoners der gemeenten het geslacht hunner graven toegedaan waren en dat Lodewijk in het begin zijner regeering den Vlamingen zeer welkom was. Nochtans de staatkundige strevingen van volk en vorst beoogden niet hetzelfde doel: de gemeenten verlangden voor Vlaanderland een bondgenootschap met Engeland en de koning van Engeland Edward III had toen nog vele betrekkingen en verbintenissen in Vlaanderen. Een zijner zonen was te Gent geboren en staat in de geschiedenis van Engeland, onder den naam John of Gaunt (Jan van Gent) bekend. De graven integendeel waren franschgezind door hunne opvoeding en hun bloedverwantschap met het Fransche koningshuis. Vlaanderen was overigens een leen der Fransche kroon en de koning van Frankrijk was de ware opperheer van Vlaanderen. Doch deze koningen beoogden meer dan de leenheerschappij over Vlaanderen: zij wenschten het graafschap onmiddellijk aan hunne kroon verbonden te zien; doch dit was hun tot nog toe niet gelukt en de groote graven van Vlaanderen waren niet altijd de onderdanigste dienaars der Fransche koningen geweest. Reeds vroeger waren er bondgenootschappen van Vlaanderen met Engeland tot stand gekomen en de tijd was niet verre meer, dat een nieuw bondgenootschap een einde aan het Fransche rijk zou kunnen stellen. De koningen van Engeland hielden aan het bondgenootschap met Vlaanderen uit een staathuishoudkundig en in Engeland nationaal oogpunt. Engeland bezat toen groote uitgestrektheden braakland, waarop overgroote kudden schapen weidden. Een groot deel van het Engelsche volk leefde van het scheren der wol dezer kudden, welke wol zij naar Vlaanderen, voornamelijk naar Gent en Brugge, uitvoerden. Engeland bezat toen geene zoo groote en nijvere steden als Vlaanderen. Wat thans Manchester en Leeds in de wereld zijn, dat was toen Gent, Brugge en IJperen. In Vlaanderen leefde men van het spinnen, weven en verwen der Engelsche wol en hieruit wierd het beroemde Vlaamsche laken gemaakt, dat de gansche wereld door verzonden wierd. Hierom ook hielden de Vlaamsche gemeenten aan het bondgenootschap met Engeland en drongen de Vlaamsche volksleiders, de Artevelden vooral, op dit bondgenootschap aan, en hunne zienswijze was voordeeliger voor Vlaanderen dan die der graven. In het tweede jaar der regeering van Lodewijk was er oneenigheid tusschen volk en vorst ontstaan en sedert toen was zijne regeering slechts eene aaneenschakeling van onlusten. De graaf had uit zijn huwelijk met Margareta van Brabant een eenige dochter, evenals hare moeder, Margareta geheeten, en deze was erfgename van al zijne staten. Reeds in het jaar 1357 trachtte graaf Lodewijk zijne dochter uit te huwen. Hij had de oogen geworpen op den jongen hertog van Burgondië, Philips de Rouvre, en alhoewel beiden nog kind waren, werd op 14 Mei, in de abdij van St.-Waast, het huwelijk door den bisschop van Doornik ingezegend. Behalve het hertogdom Burgondië, had de jeugdige hertog nog geërfd van zijne moeder de graafschappen van Boulonje en Auvernje en van zijne grootmoeder de graafschappen van Burgondië en Artesië. Zijne bezittingen waren dus zeer uitgebreid en schitterender verbintenis was er te dien tijde niet aan te gaan. Ook de koning van Frankrijk, die in tweeden echt 's hertogen moeder getrouwd had, was met dit huwelijk zeer ingenomen. Volgens het huwelijkscontract zou Margareta eene jaarlijksche rente genieten van veertien duizend ponden tournois, waarvan vier duizend zouden geheven worden op het hertogdom Burgondië, vier duizend op het graafschap deszelfden namen, vier duizend op het graafschap Artesië en twee duizend op dat van Boulonje. Ongelukkig stierf de jonge hertog het volgende jaar. Hij was de laatste afstammeling van Robrecht, bijgenaamd den Oude, kleinzoon van Huig Capet. Voor het hertogdom van Burgondië deden zich vele zoogezegde rechthebbers op. De eerste was koning Jan van Frankrijk, stiefvader des hertogen, die het hertogdom in name zijner vrouw en diens onmondigen zoon bestuurde. Maar hij was de rechte erfgenaam niet; want dat was Karel van Navarra, uit recht van vertegenwoordiging der dochter van Robrecht II, dertiende hertog van Burgondië Deze kon echter tegen den koning zijn recht niet staan houden, zooveel te meer, daar deze laatste beweerde, maar ook ten onrechte, dat het hertogdom een leen der Fransche kroon was en hieraan par droit d'aubaine moest wederkeeren. De graafschappen van Burgondië en Artesië gingen van rechtswege over aan Margareta, gravin van Vlaanderen en weduwe van Lodewijk van Crecy. De graafschappen van Auvernje en Boulonje gingen over aan Jan van Boulonje, graaf van Montfort. De koning ging gedurende twee jaren voort het hertogdom rechtstreeks te besturen en schonk het ten laatste aan zijnen vierden zoon Philips, hertog van Touraine Deze Philips wierd de stoute bijgenaamd, uit hoofde van zijn manhaftig en ridderlijk gedrag in den slag van Poitiers (1346), waar hij, nog een zestienjarige knaap, aan de zijde zijns vaders gestreden en wonden bekomen had; ook had hij in Engeland zijns vaders gevangenis gedeeld en zich daar koen gedragen. Het was om dit gedrag te beloonen, dat koning Jan het hertogdom Burgondië aan Philips te leen gaf. Daar hij zijn rantsoen niet betalen kon, was koning Jan naar Engeland in zijn gevang moeten terugkeeren; ook stierf hij daar den 8 April 1364. Zijn oudste zoon Karel V werd den 26 Mei daaropvolgende te Riemen koning van Frankrijk gekroond en den 2 Juni kondigde hij op nieuw de brieven af, bij welke koning Jan aan Philips en zijne nakomelingen het hertogdom had te leen gegeven. Het stuk herhaalde dat Burgondië een leen der Fransche kroon was en bij gebrek aan erfgenamen, hieraan moest wederkeeren. Margareta van Male was nu de rijkste erfgename in gansch Europa, en de nieuwe koning van Frankrijk makelde het huwelijk zijns broeders met Margareta, zoodat deze tentweedenmale hertogin van Burgondië worden zou. De koning van Engeland vroeg echter ook de hand van Margareta voor zijnen zoon Edmond, hertog van Cambridge, en deze laatste verbintenis werd door de gemeenten verlangd. De graaf, die voor het oogenblik het plan van Jakob van | |
[pagina 15]
| |
Artevelde heropgevat had, wilde onzijdig blijven tusschen Frankrijk en Engeland, en voor eenige jaren was Vlaanderen hierdoor zeer gelukkig: nooit had het in zoo grooten overvloed geleefd. Doch van geene zijde liet men de onderhandelingen rusten, en in 1364 wierd het huwelijk van Margareta met den Engelschen prins te Dover besloten; maar het wierd door den koning van Frankrijk en eindelijk door de gravin weduwe van Vlaanderen, eene Fransche koningsdochter, op de geweldigste manier tegengewerkt; zoodat Lodewijk eindelijk toegaf, zijne belofte aan den koning van Engeland verbrak en zijne dochter aan den hertog van Burgondië schonk. Om de gemoederen der Vlamingen echter niet te zeer op te hitsen, zou de koning van Frankrijk ter gelegenheid dezes huwelijks de steden Rijsel, Doway en Orchies aan Vlaanderen zoogezegd wedergeven. Het huwelijk van Margareta van Male met Philips den Stoute werd in de maand Juli 1369 te Gent gevierd en de hertog toonde er zich zoo mild en heerlijk, dat hij, na vier dagen, geen geld meer had, om naar Frankrijk terug te keeren en verplicht was eenig edelgesteente, dat hem nog overbleef, bij drij burgers van Brugge te verpanden. Het was ook te dien tijde dat te Rome eene nieuwe scheuring in de kerk uitbrak. De Fransche kardinalen verkozen tot paus Robrecht van Genf, die den titel van Clemens VII aannam en te Avignon aangesteld wierd. Hij was dus enkel een Fransche paus en een werktuig in de hand des konings van Frankrijk. De kardinaal van Bari, die paus was gekozen onder den naam van Urbaan VI, wierd erkend door Italië, Duitschland, Engeland en de Nederlanden, Luik en Vlaanderen er in begrepen. De onlusten tusschen graaf en volk duurden in Vlaanderen voort: de hertog van Burgondië was in 1382 onder de overwinnaars van Roosebeke, en in 1384, bij den dood des graven van Vlaanderen, volgde hij zijnen schoonvader op. Vlaanderen was toen overwonnen maar niet onderworpen, en geheel het jaar 1384 verliep in onlusten. Frans Ackerman had na den slag van Roosebeke het bevel over de Gentenaars genomen en de nederlaag had hun verbond met Engeland nauwer toegestrikt. Men eindigde te Gent met de Engelsche vlag te hijschen, en Rijkaart II benoemde Jan Bouchier tot ruwaert van Vlaanderen. Deze kwam in Gent met duizend schutters en eenige andere troepen. Van een anderen kant wierd Vlaanderen toen afgeloopen door benden boeren, welke de oorlog uitgeplunderd en uitgehongerd had. Zij doorliepen vooral het land tusschen Gent en Ronse, overal plunderend, brandend en roovend. Des noods verscholen zij zich in de bosschen. De lieden des hertogen hieten ze de PourceletsGa naar voetnoot(1) en zeiden dat zij voor de Gentenaars streden. Drij maanden na den dood zijns schoonvaders, was Philips de Stoute met zijne gemalin te Brugge om er den eed der schepenen te ontvangen, overeenkomsten te sluiten en genade te schenken aan al de steden, die zich aan hem onderwerpen zouden. Daar vernam men eensklaps dat de heer van Schorisse bij krijgslist de stad Audenaarde overrompeld had. Frans Ackerman had die stad in 1383 ingenomen en bij den wapenstilstand was zij aan de Gentenaars gebleven. Toen deze zich aan den hertog over het schenden van den wapenstilstand bekloegen, antwoordde hij, dat hij den heer van Schorisse hiertoe geene bevelen gegeven had; dat deze uit eigene beweging en om persoonlijke veeten te wreken gehandeld had; doch deze laatste behield de stad. De Gentenaars onderwierpen zich hierom den hertoge niet en Brugge en IJperen volgden het voorbeeld van Gent. De hertog had van zijnen kant tot baljuw van Vlaanderen benoemd den ridder Jan van Jumont, een moedig maar hardvochtig man. Deze nam zijn verblijf te Aardenburg, vanwaar hij aan de Gentenaars en de Pourcelets zooveel kwaad deed als hij kon. Hij schonk aan niet eenen hunner genade; maar deed ze ombrengen of zond ze terug, na hun de oogen uitgerukt en neus en ooren afgesneden te hebben. Gansch Vlaanderen lag thans in de verslagenheid. Frans Ackerman hield het veld tegen den hertog en had bij Audenaarde verloren, hij verdubbelde zijne pogingen en maakte zich meester van Damme, hetwelk toen eene der gewichtigste en sterkste plaatsen van Vlaanderen was. Jakob van Schotelare maakte eenen aanslag tegen Antwerpen; doch hij werd terug geslagen door Gui de la Tremouille, die er het bevel voerde. Deze maakte eenige krijgsgevangenen, die hij, naar het voorbeeld van Jan van Jumont, de oogen uitstak en naar Gent terug zond. De Gentenaars verwachtten hulp uit Engeland en levensmiddelen uit Zeeland; maar de hertog aanzocht Aalbrecht van Beieren den uitvoer te verbieden en een kapitein der Gentenaars, Wouter Janssone, liet zich omkoopen. Dit verraad leerde den Gentenaren den hongersnood te duchten. Een kruishuwelijk vereenigde nu het huis van Burgondië met dat van Beieren, hetwelk Henegau, Zeeland en Holland bezat. Jan van Nevers, 's hertogen oudste zoon, huwde Margareta van Beieren, en Willem, de broeder dezer laatste, huwde Margareta van Burgondië. Deze huwelijken wierden te Kamerijk ingezegend en nooit zag men zoo groote pracht ten toon gespreid. Tusschen al die vreugde ontwierp de hertog nog een ander huwelijk, dat van Karel VI met Isabeau (Elisabeth) van Beieren, de dochter van den hertog Steven. Dit ook wierd te Amiens op 18 Juli 1385 voltrokken. Van toen af was de hertog van Burgondië het ware opperhoofd van het Fransche koningshuis. De vijandelijkheden breidden zich in en rond Vlaanderen uit. Philips de Stoute deed al de goederen van Engelschen, die zich in Vlaanderen bevonden, aanslaan, en de Engelschen gaven verklaringen, die den hertog vijandig waren. In Frankrijk bereidde men toen eenen inval in Schotland. De Fransche vloot werd te Sluis samengebracht en zij zeilde over onder het bevel van Jean de Vienne, doch moest onverrichter zake terugkomen. De hertog had ondertusschen den koning van Frankrijk zoover gekregen, dat hij met een leger in Vlaanderen kwam, om de Gentenaars en al die het met hen hielden, tot gehoorzaamheid te dwingen. Den 26 Juli verliet de koning Amiens en den 1 Augusti legde hij | |
[pagina 16]
| |
het beleg voor Damme. Ackerman verdedigde zich zoo goed hij kon; maar tegen een leger van honderd duizend man kon hij het met vijftien honderd niet volhouden. Hij en de zijnen verlieten dan des nachts de wallen, trokken stilzwijgend, zonder aangesproken te worden, door den vijand, en onder het gejuich der menigte kwamen zij Gent binnen. De inwoners van Damme moesten zich dan met de Franschen schikken zoo gelijk zij konden. Ondanks de bevelen des hertogen, wierd de stad geplunderd en afgebrand. Men spaarde nauwelijks de vrouwen der Vlaamsche ridders, welke Ackerman zoo heusch bejegend had. Na Damme wierd geheel het Noorden van Vlaanderen verwoest, voornamelijk de Vier Ambachten, dat is Bouchaute, Assenede, Axel en Hulst, met geheel hun grondgebied. De Franschen lieten er niet een huis recht staan, noch zelfs niet een klooster; zij brachten ook de vrouwen en kinderen om. De wederzijdsche haat tusschen Vlamingen en Franschen was toen zoo groot, dat de Vlaamsche krijgsgevangenen, die voor den koning gebracht wierden en welke hij genade verleenen wilde, op voorwaarde dat zij zich onderwierpen, hoogmoedig genoeg waren om het te weigeren. Zij zeiden, dat de koning wel de lichamen der dapperste lieden van de heele wereld onderwerpen kon, maar nimmer hunne zielen, en dat zelfs wanneer al de Vlamingen zouden dood zijn, hunne gebeenten nog tegen de Franschen zouden opstaan. Thans moesten de Franschen Gent gaan belegeren, maar zij vonden dat er nu genoeg gedaan was; het geld ontbrak, het leger werd afgedankt en de koning keerde naar Frankrijk terug. De Gentenaars waren ook des oorlogens moede en twee Gentsche poorters verstonden zich met den ridder Jan van Heyle, een deugdzaam en vredelievend man, opdat deze het op zich zou nemen met den hertog van Burgondië te onderhandelen. Deze laadde den last op, ging naar Parijs en het viel hem niet moeilijk den hertog tot de gewenschte verzoening over te halen. Bij zijnen terugtocht in Vlaanderen begaf de ridder zich vooreerst bij Ackerman, die zich toen op het kasteel van Gaver bevond, en zich ook bereid verklaarde tot den vrede mede te werken; indien de hertog aan zijne goede stad Gent vergiffenis schonk; heur hare keuren en voorrechten teruggaf, - en op eene openbare vergadering, ter Vrijdagmarkt gehouden, was het Pieter van den Bossche alleen, die aan 's hertogen beloften geen vertrouwen schonk. Hij alleen bleef bij Jan Bouchier. Brieven wierden naar den hertog geschreven, waarop deze den 7 November antwoordde, dat hij zich te Doornik zou bevinden, bereid om met de afgevaardigden van Gent te onderhandelen. De Gentenaars zonden daarop aan 's hertogen raadsheeren een afschrift van hunne eischen. Zij verklaarden eerst den vrede te willen en dan dat zij den paus van Rome, Urbaan VI, wilden aanhangen en hem alleen als wettig opperhoofd der kerk erkennen; dat het niet alleen aan Gent, maar ook aan alle steden en dorpen van Vlaanderen, die het met de Gentenaars gehouden hadden, zijn zou, dat de keuren en voorrechten zouden weergegeven worden; in een woord, dat de vrede zich over gansch Vlaanderen moest uitbreiden; dat alle kooplieden in Vlaanderen vrij zouden mogen in het land komen, er koopen, verkoopen en betalen, zonder verontrust te worden; de gevangenen moesten op vrije voeten gesteld en de gebannenen terug geroepen worden, juist alsof er geen oorlog geweest was; de Gentenaars vroegen verder munt van goed gehalte en beambten in den lande geboren; straf voor elkeen die oude veeten wilde wreken; vrede met Aalbrecht van Beieren en met de goede steden van Henegau, Brabant, Holland en Zeeland. De hertog willigde dat alles in en een vredeverdrag wierd opgesteld, in het Fransch voor den hertog, in het Vlaamsch voor de Gentenaars; maar Philips kon niet aannemen, dat hij zijnen onderdanen zou vergiffenis schenken, zonder dat deze het hem in allen ootmoed afsmeekten, en hieraan hield hij ten strengste. Op bepaalden dag kwam de hertog te Doornik aan met een groot gevolg, in hetwelk men bemerkte nevens de hertogin van Burgondië, die van Brabant, de gravin van Nevers, den graaf van Henegau, den graaf van Namen en de voornaamste heeren uit Vlaanderen. De stad Gent had er ook aan gehouden hare afgevaardigden met luister te doen voorkomen. Deze vertoonden zich prachtig uitgedost, met talrijk gevolg en op schoone paarden gezeten. De ridders uit het gevolg des hertogen vonden dit onbetamelijk en zeiden dat de Gentenaars zich in alle nederigheid hadden moeten vertoonen; maar verre van daar, want hunne manieren waren trotsch en hunne meening halstarrig; zij wilden in geener wijze vergiffenis vragen, noch zich plichtig erkennen en nog veel minder zich op de knieën werpen. De hertog vergramde zich hierover grootelijks en de onderhandeling ging nog eens verbroken worden, als de hertogin van Brabant, de gravin van Nevers en zelfs de hertogin van Burgondië zich voor den hertog op de knieën wierpen en hem smeekten zijne goede stad vergiffenis te schenken; zij beloofden in haren naam voortaan getrouw en gehoorzaam te wezenGa naar voetnoot(1). De hertog moest zich hiermede tevreden stellen; hij deed het ook en onderteekende het vredeverdrag (18 Dec. 1385). Al de misdaden, gedurende de onlusten gepleegd, werden vergeven en de voorrechten der stad hersteld. De Gentenaars verzaakten aan het Engelsch bondgenootschap en zwoeren hunnen vorste eeuwige trouw (December 1385). De hertog benoemde een Vlaamschen ridder, Jan van de Capelle, tot baljuw van Vlaanderen. Jan Bouchier vertrok naar Engeland en Pieter van den Bossche volgde hem. Koning Rijkaart verleende dezen een pensioen, dat op den uitvoer der wol naar Vlaanderen geheven wierd. Nadat de vrede met Vlaanderen gesloten was, kwam de hertog terug op eene gedachte, die hij vroeger gekoesterd en willen uitvoeren had, te weten, eenen inval in Engeland. Hierom vergaderde hij te Sluis al de schepen, die hij krijgen kon, men zegt 1387. Zij wierden bemand door eene menigte landloopers, uit alle provinciën van Frankrijk herkomstig; maar zij geraakten niet gereed of beter de onwil des hertogen van Berri belette hen te vertrekken. De soldaten gingen uiteen en plunderden Artesië en Picardië in plaats van Londen. Hieruit ontstonden vijandelijkheden ter zee, die den Vlaamschen zeehandel zeer nadeelig waren; want als de Fransche | |
[pagina 17]
| |
vloot uiteengezeild was, wierden de schepen door de Engelschen afzonderlijk aangevallen. Zoo ging het onder andere met de kostelijk uitgeruste vloot des hertogen van Burgondië; zij stond onder het bevel van den admiraal Jan Buyck, wierd door de Engelschen gekaapt en de bevelhebber gevangen medegevoerd. Deze stierf te Londen na drie jaren opsluiting. De bevelhebher dezer Engelsche kapers was niemand anders dan Pieter van den Bossche, die zelfs wilde wagen Sluis te overweldigen en er de vlag van Jan Yoens op den Franschen toren te plaatsen; maar hij mislukte. Van den Bossche was een groot vaderlander; in den hertog van Burgondië zag hij steeds eenen overweldiger zijns vaderlands, die door alle middelen moest bevochten worden. Hij stierf in ballingschap en vergeten te Londen. De Vlamingen sloten daarna een tractaat met Engeland en hunne zeevaart bloeide opnieuw. De Oosterlingen kwamen weder te Brugge en te Dordrecht en de algemeene voorspoed nam toe. Den 5 Februari 1386 stichtte Philips te Rijsel een hoogen raad voor het beheer van het burgerlijk en lijfstraffelijk gerecht, alsook eene rekenkamer, welke over gansch Vlaanderen juridictie hadden. De geschiedenis heeft nu ook eene reeks gewelddadige en hatelijke feiten geboekt, welke in Vlaanderen gepleegd en den hertoge ten laste gelegd worden. Zoo werden twee voorname mannen, Jan van Hertsberghe en Jan van den Zickele, die raadslieden van Lodewijk van Male en van den hertog zelven geweest waren, ter dood gebracht. Deze feiten hadden korts na de troonsbeklimming des hertogen plaats, en in 1387 werd Frans Ackerman, na allerhande plagerijen, door een bastaard des heeren van Herzeele doodgeslagen. De moordenaar bleef ongestraft; maar de neven van Ackerman, die zijnen dood hadden willen wreken, werden uit Vlaanderen gebannen. Frans Ackerman is misschien na Jakob van Artevelde de grootste figuur eens volksleiders in de geschiedenis van Vlaanderen. Vol levenskracht, doch groot en edelmoedig, hoofsch van manieren, vol overleg en gematigd in alles, was hij van grootspraak en overdrijving vrij. Van zijne staatkundige vooruitzichten weet men weinig, tenzij zijne pogingen, om de Vlaamsche vrije gemeenten met die van Brabant en Luik te verbinden. Hadde de hertog van Burgondië Frans Ackerman weten te winnen en te gebruiken, het ware het geluk van Vlaanderen geweest en de geschiedenis zou Philips den Stoute geprezen hebben, in stede van hem deze nuttelooze sluikmoorden aan te wrijven en als een onbekwame dwingeland te brandmerken. Als om de Vlamingen te tergen, doet Philips eene nieuwe munt slaan, welke de wapens van Vlaanderen met die van Brabant droeg. Men hiet ze Roosebeekschers! In 1385 onstond er een oorlog tusschen Johanna, hertogin van Brabant en den hertog van Gelder. Daar Philips van den kant zijner vrouw erfgenaam van Brabant was, kwam hij nogmaals met een Fransch leger zijne moei ter hulpe, voegende bij de klachten van Johanna, dat de hertog van Gelder een aanhanger van Engeland was; maar alles liep, tot schande des hertogen van Burgondië, op een verdrag uit. Karel VI was nu twintig jaren oud en wilde der voogdij zijner oomen ontwassen zijn en te Riemen koning gekroond worden. Het was de bisschop van Laon, die het woord voerde en het plan des konings uiteenzette. De hertog van Burgondië en die van Berri verlieten nu den koning, die andere raadslieden koos en zijne oomen niet meer roepen deed, dan om ze met hem tegen hunnen bondgenoot en medeplichtige, den hertog van Bretanje, te doen optrekken. In dezen veldtocht werd Karel VI zinneloos en de oomen bekwamen al hun gezag terug. Te meer, Margareta van Male beheerde het paleis der koningin en de raadslieden, welke de koning gekozen had, wierden gebannen en hunne goederen aangeslagen. De bisschop van Laon was reeds gestorven en men sprak van vergiftiging. In 1390 wilde de hertog nogmaals den paus van Avignon door de Vlamingen doen erkennen. Maar deze, gelijk zij reeds vroeger gedaan hadden, gingen de kanunniken van Luik te rade, die zich voor Urbaan VI en nu zijnen opvolger Bonifacius IX verklaarden. Eene synode werd te Gent gehouden, maar de hertog hield zich aan dezer vertoogen niet; geweld en omkooping speelden eene rol, doch te vergeefs. De Vlamingen hielden aan de vrije uitoefening huns godsdienstes, en voor het oogenblik liet de hertog hun vrij, na betaling van zestig duizend franken. Eenige maanden later verklaarde Simon, bisschop van Terwanen, zich voor paus Clemens en ijverde in Vlaanderen voor zijne meening. De inwoners van Antwerpen volgden zijn voorbeeld. Maar de bisschop van Luik ijverde tegen de Clementieners en de bisschop van Ancona werd gezonden om den vooruitgang dezer laatsten in België te bestrijden; nogmaals weigerde de hertog hem te aanhooren. Nu wierden de dorpskerken gesloten; want geen priester, aanhanger van paus Clemens, zou in het openbaar zijne bediening hebben durven uitoefenen. Te Brugge en te Sluis ging de hertog zelve, van den bisschop van Doornik vergezeld, Clementiensche geestelijken aanstellen; maar zonder gevolg. Voorname geestelijke en wereldlijke personen verlieten Vlaanderen; Jan van de Capelle werd van zijn ambt afgezet en Jan van Heyle, de bemiddelaar van Doornik, stierf voor zijne meening als een martelaar in het gevang. De Gentenaars alleen hielden hunne kerken open; in hunne stad werden de goddelijke diensten niet onderbroken en de hertog verstoutte zich niet ze te storen. In 1394 zag men van alle kanten van Vlaanderen lieden naar Gent komen om hunnen Paschen te houden. In 1396 deed de koning van Hongarië eenen oproep aan al de Christene vorsten, om den inval van den sultan Bajazet afteweren. De hertog van Burgondië zag in deze nieuwe kruisvaart eene schoone gelegenheid voor zijnen oudsten zoon, om eer en roem te winnen, en hij besloot dat de graaf van Nevers aan het hoofd van een legerkorps aan den tocht zou deel nemen; en daar de heer van Coucy als de volmaaktste en dapperste krijgsheld aanzien wierd, beval Philips zijnen zoon aan de waakzaamheid diens heeren. Jan trok met zijn leger door Duitschland, kwam wel te Buda aan, waar de andere legerkorpsen ook verwacht werden. Sultan Bajazet hield zich toen in Bulgarië op. Het Christenleger trok hem te gemoet en belegerde Nicopolis. Een leger van twintig duizend Turken werd vooruitgezonden en door de Christenen geheel verslagen. Maar nu daagde het leger van Bajazet op, wel honderd twintig duizend man sterk, en den 25 September 1396 ver- | |
[pagina 18]
| |
sloeg de sultan het Christenleger voor Nicopolis. De graaf van Nevers had aan den veldslag geen deel genomen; maar viel nochtans in de handen der Turken Hij en de zijnen smeekten vurig om het leven. Maar de overwinnaars hadden ook zestig duizend man verloren, en dit ontstak de woede van Bajazet; hij deed de krijgsgevangenen voor hem voorbijtrekken, en beval niemand te sparen. Maar nadat hij vernomen had dat Jan van Nevers de zoon van een rijken en machtigen koning van het Westen was, spaarde hij hem uit hebzucht; daar hij de hoop had van hem een groot losgeld te bekomen. Op Kerstmis kwamen de heeren van Helly en Gilbert van Leeuwerghem te Parijs bij den koning aan, met brieven van Bajazet. De hertog van Burgondië bevond zich daar ook en haastte zich den heeren te vragen, welke geschenken hij best aan Bajazet zenden kon. Het antwoord was: lakens van Atrecht en witte giervalken. Deze wierden aangekocht en de heeren vertrokken, twaalf dagen na hunne aankomst. Bajazet vroeg een losgeld van twee honderd duizend dukaten en nam, als een bankier, alle voorzorgen om de betaling te verzekeren; daarna wierd Jan losgelaten en Bajazet handelde zeer vertrouwelijk met hem; maar de Italiaansche kooplieden, welke hem het geld voorgeschoten hadden, hielden hem te Venetië als gijzelaar totdat het weergegeven was. De hertog en de hertogin konden het losgeld en al de verdere groote kosten niet betalen en moesten hunne toevlucht nemen tot vreemde vorsten en tot hunne onderdanen. Gent, Brugge, IJperen, Kortrijk en Antwerpen schonken den hertoge hiertoe groote sommen. Zij vonden er het middel in om hunne voorrechten uit te breiden. Eindelijk kwam Jan van Nevers op het kasteel Ten Walle aan en ging opvolgenlijk zijne dankbaarheid betuigen aan de poorters van Brugge, Antwerpen, IJperen, Dendermonde en Sluis. Met den jubilee van het jaar 1400 waren er verscheidene Vlamingen, die eene bedevaart naar Rome wilden doen, en de hertog verbood dit; maar het volk dat dagelijks vijandiger aan de scheuring van Avignon wierd, vond in de hevige pest, die dat jaar, vooral in Doornik, het verblijf van den Clementienschen bisschop, woedde, de kastijding der vervolgingen, en weigerde zich aan het gebod te onderwerpen Kort daarna zonden de Vlaamsche gemeenten afgevaardigden naar Lelinghen om met de Engelschen te onderhandelen, zonder tusschenkomst des hertogen van Burgondië; men teekende er eene overeenkomst die de vrije scheepvaart aan de Vlaamsche schepen verzekerde. De hertog van Burgondië dorst zich hiertegen niet verzetten en deed ze zelfs door Karel VI goedkeuren. Maar zoodra hij aan de onderhandelingen wilde deelnemen, kwamen de Engelschen met overdrevene eischen voor den dag en de onderhandelingen werden afgebroken. Het is wel hier, ten jare 1401, dat men het begin moet stellen der vijandelijkheden, tusschen de hertogen van Orleans en van Burgondië, welke met den dood beider titeldragers eindigden; de wraak ervan ontstak den oorlog, in welken Frankrijk ten onder gebracht en de staten des hertogen van Burgondië, niettegenstaande hunne groote hulpmiddelen, uitgeput wierden. Het was het karakter des hertogen van Orleans, dat er aanleiding toe gaf. Met hooge persoonlijke begaafdheden, beging hij slechts onvoorzichtigheden, en het waren niet alleen de vorsten, maar ook de hertoginnen, die den wrok ondergingen. Zij haatten malkander misschien meer dan hunne mans. Philips de Stoute had van de zonen des graven van Armagnac het graafschap Charolais gekocht, welke deze heeren als een leen des hertogen van Burgondië hielden. De hertog van Orleans had van den koning van Bohemen Luxemburg gekocht en een verbond aangegaan met den hertog van Gelder, die een vijand van den hertog van Burgondië was, en hij had zijnen voorbijgaanden invloed op den koning weten te baat te nemen, om hem eenen schuts- en trotsbond met den hertog van Gelder te doen teekenen, waarin al het voordeel aan den laatste was. Deze zond den hertog van Orleans twee honderd soldaten, aan wier hoofd de laatste Parijs binnentrok. De hertog van Burgondië deed insgelijks uit Vlaanderen en uit Artesië zeven honderd edellieden komen en de bisschop van Luik ook bracht hem eene groote macht aan. Hierop vergrootte de hertog van Orleans zijn leger; de vorsten vochten niet, maar zij hielden te Parijs malkander in het oog en de burgers leefden er te midden van dit soldatenras in gedurigen angst. Om na zijnen dood in zijne eigene familie onlusten te voorkomen, regelde de hertog, eer hij stierf, de nalatenschap zijner kinderen. Jan, de oudste zijner zonen, zou het hertogdom Burgondië en na de dood zijner moeder de graafschappen van Vlaanderen, Artesië en Burgondië erven, benevens de heerlijkheden van Mechelen en Salins; maar hij moest het graafschap van Nevers en de baronij van Donzy afstaan. In 1398 beloofde de hertog het markgraafschap Antwerpen aan Brabant weer te geven, indien men zijnen zoon Antoon tot opvolger der hertogin erkende en ofschoon Wentzel van Luxemburg het erfdeel eischte, werd er echter aan het verlangen van Philips voldaan. Antoon, die 's graven dochter van St.-Pol huwde, verkreeg na den dood der hertogin Johanna en die zijner moeder, het hertogdom Brabant, de stad en het markgraafschap Antwerpen en het hertogdom Limburg; maar hij moest het graafschap Rethel, de heerlijkheid van Chàteau-Regnault en andere landgoederen in Champagne afstaan. De hertoginnen van Brabant en Burgondië keurden die schikkingen goed en Jan en Antoon stemden toe. In 1404 keerde de hertog naar Frankrijk terug om er zijne geknakte gezondheid te herstellen; hij hield stil te Halle, toen in Henegau, en overleed er in de herberg De Hert, den 2 April 1404. Philips de Stoute was, niettegenstaande al de hem ten laste gelegde euveldaden in Vlaanderen gepleegd, nog de beste der Fransche prinsen. Hij was groot- en edelmoedig voor de zijnen; maar zijne edelmoedigheid was soms zeer baatzuchtig. Evenals zijn schoonvader verkeerde hij altijd in geldverlegenheid; zijne praalzucht bij feesten, de uitrusting zijner vloot naar Engeland, die des legers van Jan van Nevers en diens losgeld, hadden zijne financiën voor altijd den bodem ingeslagen; de veldtocht tegen de Vlamingen in 1384, de inval in Engeland, de tocht tegen den hertog van Gelder, hadden ook Frankrijks schatkist ledig gemaakt. Zijne staatkunde was altijd en overal te persoonlijk en te uitsluitend Fransch. Men moet nochtans in hem reinheid van zeden en | |
[pagina 19]
| |
niettegenstaande zijnen ijver voor den paus van Avignon, diep godsdienstig gevoel erkennen. Zijne hoogmoedige en trotsche gemalin beheerschte hem heel en gansch. Hij stierf insolvent en zijne weduwe, die zoo fiere vorstin, moest aan zijne roerende nalatenschap verzaken en volgens het gebruik van Burgondië legde zij op zijne lijkkist haren gordel, hare beurs en hare sleutels neder. Zijne zonen moesten zijn zilverwerk verpanden om de kosten van zijnen lijkdienst te betalen. Jan Van Eyck schilderde het portret van Philips den Stoute, en P. Soutman graveerde het op koper; een fac-simile daarvan prijkt aan het hoofd dezer bijdrage. Antwerpen H. Sermon. |
|